Gepubliceerd op 23-02-2021

Iberië

betekenis & definitie

in de oudheid naam voor de aan graan, olie en wijn vruchtbare vlakte van den kaukasischen isthmus, die ten noorden door den .Kaukasus van het land der Sarmaten gescheiden, ten westen aan Colchis, ten zuiden aan Armenië, ten oosten aan de Caspiërs en Albaneezen grensde en (in het land zelf Kharthli of Vêr genaamd) sedert de 11de eeuw den naam Georgië of Grusië draagt. De inwoners, Iberiërs, van niet-arischen stam, oefenden hoofdzakelijk landbouw uit en waren in den romeinschen tijd in vier kasten verdeeld: edelen, priesters, gewone vrije lieden en lijfeigenen.

Hun land werd bekend door den veldtocht van Pompeius in 95 v. Chr. Blijvend stond het onder romeinsche heerschappij van Traianus tot na den dood van Julianus (363); vervolgens werd het onderworpen door den perzischen koning Sapor II. Onder erkenning der perzische opperheerschappij behield I. zijn nationale vorsten met den titel van koning die in de 5de eeuw nabij de oude hoofdstad Meschitha de nieuwe, Tbilisi (Tiphilis, tegenwoordig Tiflis) bouwden. I. is ook de naam voor het pyreneesche schiereiland (vóór het opkomen van den naam Hispania), naar het volk der Iberen (zie ald.).

< >