vlieszwammen, zwammen bij welke het kiemvlies (hymenium) zich bevindt aan de buitenzijde der vruchtlichamen (reproductie-organen) en uit korte knodsvormige basidiën bestaat, welke laatste op korte, priemachtige takjes (sterigmen) vier sporen vormen. De vruchtlichamen zelf bestaan uit een gedichte, niet geleiachtige hyphenmassa van zeer verschillende gedaante; ook de ligging en de gedaante van het kiemvlies bieden vele verschillen aan.
De groep der H. omvat de grootere, volkomener bewerktuigde zwammen, die vleezig of vast of ook wel houtig zijn en in het dagelijksch leven paddestoelen worden genoemd. Zij groeien in gronden die rijk zijn aan organische stoffen, op boomstammen, hout (zie bijv. Huiszwam) enz. Zij zijn in een groot aantal geslachten en soorten over de gansche aarde verspreid, en komen vooral in het voor- en najaar op vochtige en beschaduwde plaatsen te voorschijn. Vele zijn eetbaar en behooren, zoowel rauw als gekookt, tot de smakelijke spijzen; evenwel is het nuttigen daarvan aan eenig bezwaar onderhevig, omdat er ook vele schadelijke en zelfs zeer vergiftige H. gevonden worden, die niet altijd gemakkelijk van de eetbare te onderscheiden zijn, en omdat sommige soorten dikwijls schadelijk worden, en dat wel óf ten gevolge van haar ouderdom, óf ten gevolge van het groeien op vochtige en bedompte plaatsen. In het algemeen moeten die soorten, welke scherp rieken of smaken, als ook dezulke, die bij het doorbreken van kleur veranderen, als verdacht beschouwd worden; voorts zijn ook die te vermijden, welke oud of door insecten aangestoken zijn. Uitgaande van bijzonderheden in ontwikkeling van het kiemvlies onderscheidt men een viertal onderafdeelingen: Agaricini, Polyporei, Hydnei, Clavariei.