lat. humanitas, menschelijkheid, het humaan zijn, menschenliefde. Reeds bij de ouden werd met dit woord aangeduid de harmonische ontwikkeling van ’s menschen natuurlijke hoedanigheden en gaven van geest en hart.
Daar bij de Romeinen zulk een hoogere beschaving des geestes slechts door de studie der grieksche dichters en schrijvers verkregen kon worden, krijgt het woord bij Cicero reeds de nevenbeteekenis van letterkundig-aesthetische vorming. In de middeneeuwen waren de overblijfselen der klassieke literatuur, vooral der latijnsche, de eenige bron van dergelijke ontwikkeling; vandaar dat de philologische leervakken humaniora (studia humaniora) genoemd werden en humanisme (zie ald.) die wijze van geleerde opvoeding, waarbij de geschriften der ouden als het voornaamste middel gebezigd werden. In tegenstelling tot de scholastieken (zie ald.) noemden de beoefenaars daarvan zich humanisten. Zie voorts de artikelen: Gymnasium, Paedagogiek, Philologie.