duitsch muziektheoreticus en schrijver over muziek, geb. 18 Juli 1849 te Groszmehlra bij Sondershausen; studeerde te Berlijn, aanvankelijk jura, later philosophie en geschiedenis, doch bepaalde zich bij zijn terugkeer in Duitschland (1871) tot de muziek en bezocht als student der universiteit tevens het conservatorium te Leipzig en promoveerde te Göttingen (1873) tot Dr. phil. Hoewel R. als dirigent en als practisch musicus verdienste heeft, is hij toch in hoofdzaak door zijn theor. geschriften een man van beteekenis geworden.
Op Zarlino’s theorie ontwikkelde hij de harmonieleer in dualistische richting (in plaats van den grooten en den kleinen tertstoonaard is dit systeem gegrond op ’t bouwen der harmonieën in de 2 richtingen, het boven- en ondergeslacht), die langzamerhand meer en meer ingang vindt. R. werd 1905 professor in de muziek aan de universiteit te Leipzig. Zijn geschriften zijn zeer belangrijk. Zijn Handbuch der Harmonielehre is in het fransch, russ. en het engelsch vertaald. Ook bezorgde hij verschillende instructieve uitgaven van muziekwerken, o. m. BaclTs „Kunst der Fuge”.