Gepubliceerd op 23-02-2021

Honoré gabriel riqueti van mirabeau

betekenis & definitie

(graaf) fransch politicus, geb. 9 Maart 1749 te Bignon bij Nemours, stamde uit een z.g. in de 13de eeuw uit Florence naar Frankrijk verhuisde familie Riqueti, waarschijnlijker echter uit een provenQaalsche koopliedenfamilie, die in de 16de eeuw in het bezit der later tot markiezaat verheven heerlijkheid M. in Provence kwam. Zijn vader, Victor Riqueti, markies de M. (geb. 5 October 1715, overleden 13 Juli 1789), hing het physiocratisch systeem aan en schreef in dien geest een menigte werken, waarvan vooral de Ami des hommes (5 dln., Parijs 1755) waardeering vond.

Ondanks zijn philanthropische bemoeiingen, oefende de markies zijn familiegezag op harde wijze uit. Honoré was de tweede zoon; hij kwam, thuis valsch behandeld en verwaarloosd, 1764 te Parijs in een streng militair pensionaat en trad op 17-jarigen leeftijd als luitenant in het cavalerieregiment Berry. Zijn onstuimig leven had echter ten gevolge dat zijn vader hem 1768 op het eiland Ré gevangen liet zetten, en eerst 6 maanden later kreeg M. verlof, naar Corsica naar het fransche legioen te gaan. Daar zijn vader hem echter de middelen voor de militaire carrière weigerde, verliet hij 1770 als kapitein den dienst en begaf zich naar een familiebezitting in Limousin. In Juni 1772 huwde hij, om van zijn schulden af te komen, de dochter van den rijken markies van Marignane. Zijn schoonvader gaf hem echter slechts een klein jaargeld; M. zag zich weldra te gronde gericht en in Mei 1773 in de kleine stad Manosque verbannen; wijl hij zijn ballingsoord verliet, liet zijn vader hem 1774 naar het slot If en vandaar in Mei 1775 naar ’t slot Joux bij Pontarlier brengen; zijn echtgenoote, die hij dringend riep, volgde hem daarheen niet, en M. trad met de schoone Sophie de Russey, de 24-jarige echtgenoote van den ouden markies van Monnier, in een liefdesbetrekking, die een nieuwe hechtenis van M. in Dijon ten gevolge had.

Vandaar ontvluchtte hij naar Zwitserland en verder, te zamen met Sophie, naar Holland, waar hij zich Oct. 1776 te Amsterdam vestigde onder den naam Mathieu en verschillende geschriften, zooals zijn Essai sur Ie despotisme en smaadschriften’ tegen zijn vader publiceerde. Inmiddels sprak het gerecht te Pontarlier het doodvonnis over den ontvoerder uit en het parlement te Besançon liet het „in effigie” voltrekken, terwijl de vader de uitlevering van zijn zoon zocht te bewerken. Inderdaad werd M. 14 Mei 1777 te Amsterdam met Sophie in hechtenis genomen en hij in den donjon te Vincennes, doch zijn minnares in een klooster te Gien gebracht. In zijn harde gevangenschap, die 42 maanden duurde, schreef hij, als altijd de werken van anderen plunderend, doch het ontleende door wending en hartstocht omwerkend, de schitterende essay Des lettres de cachet et des prisons d’Etat (2 dln., Hamburg 1782); zijn eveneens aldaar geschreven, van hartstocht vervulde brieven aan Sophie publiceerde Manuel onder den titel Lettres originales de Mirabeau, écrites du donjon de Vincennes (4 dln., Parijs 1792 en meerm.). Eerst nadat de zoon, dien hij bij zijn wettige echtgenoote had, gestorven was, herkreeg M. zijn vrijheid, 13 Dec. 1780. In Sept. 1782 bewerkte hij met geniale vermetelheid te Pontarlier de intrekking van het tegen hem en Sophie gewezen vonnis; hierop beproefde hij tevergeefs een toenadering tot zijn echtgenoote; hij maakte deswege een proces aanhangig, dat hij echter verloor (1783).

In gezelschap van een jonge Hollandsche, Henriette van Nehra, begaf hij zich einde 1784 naar Engeland, waar hij 1788 de Considérations sur l’ordre de Cincinnatus uitgaf, die vooral in Noord-Amerika groote uitwerking hadden. Te Londen schreef hij ook de tegen de politiek van keizer Jozef II gerichte Doutes sur la liberté de VEscaut. Naar Parijs teruggekeerd, begon hij, door de groote bankiers gesteund, de heftigste aanvallen tegen het finantiëel bestuur van Calonne. Deze trachtte den gevreesden schrijver tot zwijgen te brengen, door hem 1785 te belasten met de vervaardiging van een werk tegen de spaansche Sint-Karelsbank, waarvoor Clavière materiaal leverde; toen zijn werk Sur les actions de la Compagnie des eaux de Paris hem weer van Calonne, bij wien hij het gehoopte loon niet vond, verwijderde en hem ook met Beaumarchais in een twist verwikkelde, begaf M. zich met aanbevelingen van minister Vergennes, die hem tevens de zending van geheim agent opdroeg, naar Berlijn; als zoodanig drong M. zich bij prins Heinrich en den troonopvolger, den lateren Friedrich Wilhelm II op, schreef pikante dépêches en verzamelde, geholpen door den duitschen officier Mauvillon, een massa gewichtige bouwstoffen, die hij tot het samenstellen van het werk De la monarchie prussienne sous Frédéricle-Grand (4 dln., Londen 1787; 8 dln., ald. 1788) gebruikte. Na zijn terugkeer begin 1787 schreef M. opnieuw tegen het bestuur van Calonne, daar hij de gehoopte positie als secretaris der notabelen niet kreeg. Onder zijn vlugschriften bracht voornamelijk de Dénonciation de Vagiotage au rol et d Vassemblee des notables (1787) een geweldige beroering teweeg; ook Necker kreeg door een dergelijk pamflet, Suite de la dénonciation de Vagiotage (1788) een gevoeligen aanval.M. gold reeds als een hoofdvertegenwoordiger der belangen van den derden stand, toen de bijeenroeping der rijksstanden werd voorbereid. Om de kosten voor zijn reis naar Provence te bestrijden, waar hij door den adel gekozen hoopte te worden, verkocht hij zijn berlijnsche berichten als Histoire secréte de la cour de Berlin. De adel van Provence wees hem echter af onder voorwendsel, dat hij geen leengoed bezat. M. ging heen met de bedreiging, dat hij evenals Marius de aristocratie zou vernietigen en trad als candidaat op bij den derden stand, die hem te Aix en te Marseille koos; hij besliste voor Aix en kwam door zijn energiek optreden bij een door hongersnood ontstaan oproer op het toppunt van populariteit. Na de opening der nationale' vergadering beheerschte zijn persoonlijkheid, ondanks een diepgeworteld wantrouwen, waarmee men dien beruchten man ontving, weldra de beraadslagingen door zijn evenzeer dialectisch scherpe, als wegslepend vurige welsprekendheid. Toch was zijn ideaal niet de tot in het grenzenlooze gaande revolutie; hij wilde een monarchie, waarin de vertegenwoordiging der standen volgens het oude régime zou vernietigd zijn, maar waaraan hij toch een aanmerkelijke mate van zelfstandigheid wilde toekennen. Maar de hoofdstelling der revolutie omtrent de souvereiniteit van den volkswil, die zich revolutionnair mag uiten, gaf hij niet op. Noodlottig was het voor de regeering, dat zij op het eind van Mei, toen hij zijn invloed te harer beschikking stelde, indien zij daarvan in den geest van constitutioneele hervorming wilde gebruik maken, hem hooghartig behandelde. Noodlottig voor hemzelf werd de omstandigheid, dat zijn politieke doeleinden steeds vol waren van persoonlijke eerzucht en het streven naar bevrediging zijner geldelijke behoeften. Toen het hof naar Parijs verhuisde, zocht M. met de hulp van Lafayette het parlementaire ministerie te verkrijgen. Aanstonds vereenigden zich echter in de vergadering de aanhangers met de tegenstanders der revolutie tot oppositie, en een besluit van 7 Nov. 1789 belette, dat een afgevaardigde minister kon worden. Hierdoor zag M. zijn populariteit evenals zijn politieke werkzaamheid verlamd. Zijn poging om ten minste middellijk op de regeering invloed te oefenen, door den graaf van Provence, dan lateren Lodewijk XVIII, premier minister te willen maken en hom door zijn raadgevingen te leiden, leed schipbreuk op de waakzaamheid der overige ministers. Toen verschafte de koningin onder medewerking van graaf Mercy-Argenteau, den oostenrijkschen gezant, en van M.’s vriend, graaf La Marck, 3 Juli 1790 hem een geheime bijeenkomst in de tuinen van St. Cloud; een verbond werd gesloten. Doch men hoorde hem niet alleen en men volgde ook zijn raadgevingen niet op; de groote geldsommen, die hij thans van het hof ontving, gaven zijn vijanden gelegenheid hem als verrader aan te wijzen. Toch wist M. in den aangroeienden storm nog altijd zijn invloed op machtige wijze te doen gelden, het proces over het aandeel van M. in de Octoberbeweging versterkte zijn aanhang, hij werd in Dec. 1790 president der Jacobijnenclub, in Febr. 1791 zelfs van de nationale vergadering. De val van Necker had hem met nieuwe hoop op een leidende positie vervuld. Maar hij had slechts bereikt, dat de minister Montmorin tot hem toenaderde en zich in het geheim van zijn raad bediende. Inmiddels ging zijn aanzien bij de Jacobijnen verloren, maar zijn naam was populair geworden als geen andere in Frankrijk. Toen hij, overwerkt en uitgeput tevens door zijn uitspattingen, 2 April 1791 overleed, was de rouw algemeen; zijn lijk werd bijgezet in de kerk Ste. Geneviève (Panthéon) naast Descartes, Voltaire en Rousseau. Voor het liberale nageslacht was M. de verpersoonlijking van het constitutioneele principe.

Een uitgave der (Euvres van M. met een biographie bezorgde Mérilhou (9 dln., Parijs 1825—27). Reeds 1791 en 1792 verscheen een Collection complete des traveaux de Mirabeau Vainé d V'assemblee nationale, recueülie par E. Méjan (5 dln.), 1806 Lettres inédites de Mirabeau, uitgegeven door Vitry. Een buitengewoon belangrijke bron voor de parlementaire werkzaamheid van M. zijn zijn Lettres d ses commettants (Parijs 1791), een bericht over de verhandelingen, dat hij in het weekblad „Courrier de Provence” 1789—91 publiceerde. Belangrijk zijn voorts de Mémoires biographiques, littérair es et politiques de Mirabeau (8 dln., Parijs 1834), uitgeg. door zijn natuurlijken zoon Lucas Montigny, en Correspondance entre le comte de Mirabeau et le comte de Ljamarck (3 dln., ald. 1851) door Bacourt.

< >