Gepubliceerd op 23-02-2021

Hondsdolheid

betekenis & definitie

watervrees, Lyssa, Bahies canina, een reeds door Aristoteles beschreven acute infectieziekte, welke bij dieren van de groep der Hondachtigen (zie ald.) ontstaat en van deze op katten, hoornvee, paarden, varkens, konijnen en den mensch kan overgaan. De verschijnselen zijn naar gelang van ras, temperament, leeftijd, geslacht enz. verschillend.

In het algemeen is de H. een koortsachtige, met deliriën en andere functiestoornissen gepaard gaande ziektetoestand van het centraal-zenuwstelsel. Reeds van oudsher onderscheidt men een razende en een stille H., benamingen die de voornaamste uiterlijke kenteekenen aangeven. Worden de dieren niet afgemaakt, dan volgt de dood na 6—8, hoogstens 12 dagen. De besmettelijkheid der infectiestof (het speeksel dat het zieke dier uit den mond loopt), is naar omstandigheden verschillend. Wordt een mensch door een aan H. lijdenden hond gebeten, dan breekt bij hem de ziekte eerst 20—60 dagen later uit; zij begint meestal met nerveuse stoornissen (opvallende prikkelbaarheid, zucht naar eenzaamheid, onrustige slaap); de ziekte zelf wordt hierdoor gekenmerkt, dat de zieken wanneer zij probeeren vloeistoffen door te slikken en zelfs bij den aanblik van drinken een gevoel krijgen alsof hun de keel en de borst wordt samengesnoerd; vandaar de steeds sterker wordende afkeer van water enz. Daarbij treden krampen in de ademhalings- en andere spieren, alsmede, vooral bij ruwe behandeling, aanvallen van razernij op; dit houdt twee tot drie dagen aan, daarop treedt de dood in, onder verschijnselen van verlamming en uitputting.

Vermoedt men dat iemand door een aan H. lijdenden hond gebeten is, dan legge men oogenblikkelijk om het aangedane lichaamsdeel boven de wond een windsel, dat stevig moet worden samengesnoerd, de wond doe men door drukken enz. behoorlijk uitbloeden, wassche haar dan flink uit met warm water of een sterke oplossing van carbolzuur, en bij te haar daarop uit met rookend salpeterzuur, bijtskali of een gloeienden kool. Op deze wijze kan men in vele gevallen de smetstof nog op de infectieplaats (de wond) zelf onschadelijk maken; zekerheid daaromtrent kunnen deze maatregelen echter niet geven, daar de smetstof zich dikwijls binnen weinige minuten verder door het lichaam verbreidt. Daarop moet de patiënt nog bovendien onmiddellrjk onder geneeskundige behandeling worden gesteld. Aderlating, baden, afvoer- of zweetdrijvende middelen, die dikwijls door leeken worden aangewend, zijn volkomen nutteloos, evenals alle tot heden aangekondigde geheimmiddelen. Vroeger stond men vrijwel machteloos tegenover de H.; thans kunnen personen, die door dolle honden gebeten zijn, voor de ziekte gevrijwaard worden door Pasteur’s methode van inenting met hondsdolle smetstof, die men kunstmatig een verandering heeft laten ondergaan. Literatuur: Pasteur, Méthode pour prévenir la rage après morsure (in de „Comptes rendus des séances de 1’Académie des Sciences”, dl. 101; ook in het „Bulletin de 1’Académie de médecine”, 1885, no. 43, 1886, no. 44, en in de „Gazette des hôpitaux”, 1886), Fol, La rage canine, sa cause et prévention (in de „Archives des sciences physiques et naturelles”, Genève 1886), Von Frisch, Die Behandhmg der Wutkrankheit (Weenen 1887), Hôgyes, Lyssa (in dl. 5 der „Specielle Pathologie und Therapie” van Northnagel, Weenen 1897).De wet van 5 Juni 1875, Stbl. 110, tôt vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van H., laatstelijk gewijzigd Febr. 1902, Stbl. 14, schrijft voor dat, zoodra zich bij een hond of kat verschijnselen van dolheid voordoen, de eigenaar of hoeder het dier moet afmaken, vastleggen of opsluiten, en van het geval bij den burgemeester (of den commissaris van politie) aangifte doen, die dan den districtsveearts ontbiedt en verder beveelt, dat alle in zijn gemeente gehouden honden die niet aan een ketting liggen of zich op een afgesloten erf bevinden, moeten voorzien worden van een muilkorf. Verzuim van aangifte wordt gestraft met geldboete van ten hoogste 75 gulden of hechtenis van ten hoogste 7 dagen.

< >