L., plantengeslacht van de familie der Malvaceeën, met ongeveer 150 soorten, grootendeels inheemsch in de tropen. Het zijn heesters of ook wel boomen, met bloemen als jde Malvasoorten, doch veelal grooter en mooier; de vrucht is een, meestal veelzadige, doosvrucht.
De bekendste en wel meest verbreide soort is 11. syriacus, het althaeaboompje, een prachtvolle sierstruik uit Klein-Azië, met purperen bloemkroon, getande bladen en tot 2 meter hoogen stengel; deze soort wordt veelvuldig in tuinen gekweekt als sierplant. Van H. abelmoschus (Abélmoschus muschatus), inheemsch in Indië en Zuid-Amerika, worden de sterk naar muskus riekende zaden onder den naam semina abelmoscha in de parfumerie gebruikt. Van de in Oost-Indië inheemsche H. cannabimis komen thans de bastvezels, onder den naam Bombay- of Gambohennep in den handel. Ook H. tetraphyllus (Abelmoschus tetra- phyllus) levert bastvezels.