nederlandsch godgeleerde, 1653 op het landgoed Dolberg in het graafschap Marck geb., werd in 1679 hofprediker bij de abdis van Herford, Elisabeth, dochter van Frederik, koning van Bohème, en na den dood van deze, in 1680. bij Albertina, weduwe van prins Willem Frederik, stadhouder van Friesland. Twee jaren later was hij' predikant te Deventer, in 1686 hoogleeraar in de wijsbegeerte en godgeleerdheid te Franeker, vanwaar hij in 1704 als hoogleeraar der godgeleerdheid naar Utrecht vertrok.
Hij overl. in 1718 te Amsterdam. R. was een zeer geleerd man en voor dien tijd vrijzinnig godgeleerde, die een hevigen strijd voerde met zijn ambtgenoot Yitringa, terwijl zijn schriftverklaringen nog tot in het laatst der 18de eeuw geweerd werden. Zijn inaugurale oratie De religione naturali, gehouden te Franeker, is evenals die, welke hij te Utrecht hield, De theol ogia sive fheologiae supranaturalis prae naturali praestantia, meermalen uitgegeven.Van zijn zoons was Joannes Alexander hoogl. in het burgerlijk recht te Deventer, Dionysius Andreas hoogl. in de wijsbegeerte aldaar, Willem van 1751—82 hoogl. in de ontleeden heelkunde te Amsterdam.