wijsgeer, natuuronderz. en dichter, geb. 1773 te Stavanger in Noorw., overl. te Berlijn 1845, een der vurigste aanhangers van de natuurphilosophie, vond grooten bijval te Kopenhage met zijn voorlezingen, nam in 1804 een beroeping tot hoogl. te Halle aan, vertrok in 1811 naar Breslau, nam deel aan den bevrijdingsoorlog van 1813, keerde als hoogl. in natuurk. en philos. natuurleer naar Breslau terug en werd 1831 hoogl. te Berlijn. Wankelend in ’t godsdienstige, ging hij tot de r.-k. kerk over, doch keerde later tot de luth. kerk terug.
Van zijn werken noemen wij: Grundzüge der philos. Naiitnvissenschaft (1806); Handbuch der Oryhtognosie (1811—19, 3 dim); Anthropologie (1822, 2dim); Caricaturen des Heiligsten (1819—21, 2 dim); voorts schreef hij strijdschriften, novellen en een zelfbiographie: Was ich erlebte (1840 —45, 10 dim).