Gepubliceerd op 19-01-2021

Anthropologie

betekenis & definitie

(van het gr. anthrópos, mensch, en logos, verhandeling). Natuurlijke historie van den mensch (volgens Quatrefages) De wetenschap der menschheid (volgens James Hunt); De studie van het menschelijk geslacht in zijn geheel, zijn onderdeelen en in zijn verband met de overige natuur (volgens Broca.) Dr.

Verneau zegt van de Anthropologie het volgende: „De A. houdt zich bezig met den mensch als een der leden in de huishouding der natuur; zij zoekt met zuiver wetenschappelijke gegevens de afkomst van het menschelijk geslacht te bepalen, zijn ouderdom, den gang zijner lichamelijke' en geestelijke ontwikkeling, het ontstaan der rassen en de overeenkomsten en afwijkingen tusschen deze — zoekt kortom het natuurlijke proces aan te geven hetwelk de menschheid heeft doorloopen. Deze wetenschap is van betrekkelijk jongen datum, ontstaan uit en berustende op anatomie, biologie, geografie, zoölogie, paleontologie, archeologie enz. en deze wetenschappen moesten allen noodwendig een zekeren graad van ontwikkeling hebben bereikt, < alvorens de A. kon geboren worden; de natuurkundige aardrijkskunde b.v. moest vooraf de geheele wereld hebben doorzocht, alvorens Plinius’ verhaal omtrent hoofdelooze individuen of individuen met oogen aan de schouders met wiskunstige zekerheid kon worden verworpen, de zoölogie moest eerst eenzelfde taak volbrengen ten opzichte der schepselen half mensch half visch, nog in de middeleeuwen in ernst aanvaard; en toen de onjuistheid van deze en een menigte andere voorstellingen zonder gronden voor twijfeling over te laten, was aangetoond, deden zich als een noodzakelijk uitvloeisel een groote menigte vragen voor, omtrent de herkomst van het menschdom, en het proces dat hetzelve op zijn huidige hoogte bracht. Linnaeus wees den mensch een plaats aan in zijn zoölogisch stelsel, als een eerste poging van Massificatie, Camper toonde de variatie van den aangezichtshoek bij de onderscheidene rassen aan, Buffon schreef zijn natuurlijke historie van den mensch, Blumenbach trachtte de physische karaktertrekken der onderscheidene menschengroepen op te sporen, afgaande op de afwijkingen van den ^schedel — maar noch de een noch de ander beschikte over voldoende gegevens, — deze moesten eerst door de anderè takken van wetenschap worden geleverd. Een belangrijke schrede vorderde de A. door den arbeid van Prichard en Edwards. Maar nog altijd ontbrak een uitgangspunt; alle.vragen omtrent den ouderdom van het menschelijk geslacht, en omtrent den voorhistorischen mensch — zoo zij zich al bij de onderzoekers opdrongen — bleven onbeantwoord. Wel had reeds Mercati in het begin der 16de eeuw geschreven over opgegraven steenen voorwerpen, blijkbaar opzettelijk vervaardigd en voor een of ander doeleinde berekend, misschien om als gereedschap of wapen te dienen: maar zijn stem bleef onopgemerkt, zijn desbetreffend geschrift verscheen eerst in 1817.

Omstreeks 1723 zette de Jussieu, getroffen door de overeenkomst van alleilei uit de diepte opgedolven steenen voorwerpen met bij thans levende wilde volken aangetroffen wapens, gereedschappen enz., zich aan eene desbetreffende vergelijkende studie, evenals Gioguet en Mahudel. Maar de heerschende begrippen werden hierdoor niet aan het wankelen gebracht, en de belangstelling verdween snel. In den aanvang der 19de eeuw ondernam de Deen Thomsen een onderzoekingstocht in zijn geboorteland ; hij onderzocht de oude grafkelders enz. en leerde aldus drie tijdperken kennen, allen gekenmerkt door een grondstof die tot het vervaardigen van allerlei werktuigen had gediend n.1. het steen-tijdvak, het brons-tijdvak en het ijzer-tijdvak; de resultaten van zijn onderzoek deed hij in 1836 het licht zien. In 1847 deden de Deensche geleerden Forchammer, Steenstrup en Worsaae een nieuwe schrede in de richting der voorhistorische anthropologie. Doch hunne ontdekkingen, allen uitsluitend betrekking hebbende op de tijden van vóór de geschiedenis, deden een opzichzelf staande wereld bij benadering kennen, een als afgesloten tijdvak, zonder eenig verband met ons huidig geologisch tijdvak — de verbindende schakel, noodig voor het begrip van het geheel, ontbrak. Maar de zoölogie had intusschen reusachtige vorderingen gemaakt; niet meer tevreden met de studie der levende schepselen, was zij in de aarde gaan zoeken, had de alluvium- en diluvium-lagen doorboord, was door de formatiën van het tertiaire, het krijt-en het juratijdvak in die van den trias, den dyas, en de steenkool neergedaald, en verder in de lagen van de devonische, silurische en cambrische periode dóórgedrongen, steeds meer vindende dan zij eigenlijk zocht, vergezeld en bijgestaan door de geologie.

Steeds sterker werd door de gedane ontdekkingen het vermoeden, dat de mensch een tijdgenoot kon zijn geweest van de gevonden, thans uitgestorven diersoorten, het eerste licht ging op, het zoeken kreeg een richting, heel de geleerde wereld zette zich aan den arbeid om eerstens, vrij van alle traditie, den oorsprong van den mensch na te sporen. Quatrefages was de eerste die een leerstoel voor de kennis van het wezen en den oorsprong van den mensch vormde, in 1857: Darwin en Wallace publiceerden hunne werken over de transformatie. Van dit oogenblik wTerd de studie van den mensch, in haar geheelen omvang saamgevat in het woord Anthropologie, met hartstocht aangevangen. In 1859 richtte Boca te Parijs ' het Anthropologisch Genootschap op teneinde de versnipperde krachten tot één macht te vereenigen en de vele kleine en op zichzelf onbeteekenende ontdekkingen voor verloren gaan te bewTaren, bijeen te voegen, uit het eene het andere af te leiden, het eene aan het andere te toetsen en zoodoende snel en zeker te vorderen, door verdeeling van arbeid zonder versnippering.

< >