Gepubliceerd op 14-03-2021

Hendrik jan tollens

betekenis & definitie

Caroluszoon, ned. dichter, geb. 24 Sept. 1780 te Botterdam, uit het oude vlaamsche riddergeslacht Tollin, werd van zijn derde jaar af bij een bloedverwant te Amsterdam opgevoed; op zijn vijftiende jaar in het ouderlijke huis teruggekeerd, werd hij opgeleid in het bedrijf van zijn vader, een handel in drogerijen en verfwaren. Zijn levendige geest bracht hem al spoedig in aanraking met de ijveraars voor de opkomende nieuwe vrijheidsbegrippen, en terwijl hij deel nam aan hun wapenoefeningen, vond hij in hun vereenigingen bewonderaars van zijn vrijheidszuchtige, maar bij gebrek aan kundigheden, oefening en leiding, hoogst gebrekkige verzen (aanvankelijk patriottische ontboezemingen, later geheele blij- en treurspelen).

Eerst nadat de jonge dichter in 1797 met den kunstlievenden en geletterden boekhandelaar Uylenbroek was bekend geworden, verkreeg hij kritische leiding en legde zich daarop met ijver op taal en versbouw toe. Een weinig later gaf hij een Proeve van sentunentede geschriften en gedichten in het licht (Amst. 1800), die, gelijk ook de Proeve van Minnezangen en Idyllen (3 deeltjes, Amst. 1805), haren oorsprong verschuldigd was aan 7s dichters liefde voor Gerbranda Catharina Rivier, met wie hij in 1800 in het huwelijk trad. Zijn mooiste werk is: De overwintering op NovaZembla (1816) en, onder zijn kleinere dichtstukken: Aan een gevallen meisje; verder is hij de dichter van het Wien Neêrlands bloed; voorts romancen, balladen, legenden, gelegenheidsverzen.

< >