Gepubliceerd op 17-02-2021

Hendrik goltzius

betekenis & definitie

nederl. graveur, geh. 1558 te Mühlbracht bij Venlo (het tegenwoordige Bracht in den kreits Kempen), zoon van een glasschilder, werd te Haarlem door Coornhert in de graveerkunst opgeleid, en huwde hier op 21-jarigen leeftijd met de bemiddelde weduwe van een zekeren Matham, waarop hij in genoemde stad een plaatdrukkerij opricht* te. Wegens een slepende ziekte tot zwaarmoedigheid vervallen, werd hem door zijn geneesheeren aangeraden te gaan reizen en zoo begaf hij zich in 1590 naar Rome en andere steden in Italië, waar hij veel studeerde en een menigte teekeningen en schetsen maakte voor gravures, later door hemzelf of door zijn leerlingen gebruikt; over Duitschland naar Nederland en Haarlem teruggekeerd, begon hij weldra aan een borstziekte te lijden, en overl. in 1617 te Haarlem.

G. is een der grootste graveurs die ooit bestaan hebben. Hij heeft het vak van den kunstenaar die de koperen plaat met de enkele naald bewerkt, in tegenstelling met hem die een chemisch procédé gebruikt om de plaat uit te bijten, tot een ongekende hoogte gebracht. Men heeft hem en zijn lateren tijdgenooten en leerlingen verweten, dat zij te gemakkelijk werkten, dat hun manier overdreven en slap werd, kunstig, maar op den schijn, wat echter een geheel verkeerde opvatting is, vooral wat G. zelf betreft; hoewel zijne werken niet de ongekunsteldheid, de naïveteit vertoonen van sommige werken van Lucas van Leiden, die als denkend en voelend kunstenaar hooger geschat mag worden, wordt G. als vakman door niemand overtroffen; zoo vervaardigde hij zes oorspronkelijke composities in de manier van zes verschillende kunstenaars (Rafaël, „Verkondiging”, Parmeggiano, „Maria en Elizabeth”, Bassano, „De aanbidding der herders”, Lucas van Leiden, „Aanbidding der Köningen”, Barocci, Albrecht Dürer, „Pieta”), hetgeen zoo al niet van een sterke eigen persoonlijke heid, van groote bekwaamheid in het vak getuigt. G. bracht de techniek der graveerkunst op een waarlijk bewonderenswaardige hoogte. De vrijheid, de zuiverheid van zijn behandeling, zooals die o. a. in zijn eigen portret en dat van zijn leermeester Coornhert zijn op te merken, zullen altijd een voorbeeld blijven voor alle graveurs. Even meesterlijk is zijn fijnere arbeid, waarin de dunste, doorzichtigste schaduwen als in elkander wegsmelten.

Geheel eigen werk leverde G. in zijn portret van Coornhert, een eenvoudig, degelijk portret, waarvoor hij eerst later een geornamenteerden rand graveerde die er om gedrukt is, en het portret van den franschen koning Hendrik IV, een zeer karakteristieke en zeer knap gedane plaat. Ook oorspronkelijk is de aardig naieve plaat, waarop hij voor den schilder De Vries, die in Italië was, het portret van diens zoontje graveerde. G. heeft verbazend veel gegraveerd; Bartsch telt 295 gravures op; Nagier (Kunstlerlexikon) verzekert, dat er aan de lijst van Bartsch nog minstens een 30-tal stukken ontbreken. Uit zijn eersten tijd dateeren: Juda en Thamar, Mozes met de tafelen der wet, De geschiedenis van Ruth, De passie (12 platen). Van Mander, tijdgenoot en meest getrouwe levensbeschrijver van G„ roemt ook zijn schilderijen in olieverf. G.’s stiefzoon en leerling, Jacob Matham, heeft zijn portret gegraveerd.

< >