de kunst van graveeren, van het uitsteken van figuren, voorstellingen enz. in hout, steen of metaal, teneinde platen te verkrijgen die geschikt zijn om er afdrukken van te nemen; graveur: iemand die de graveerkunst beoefent, plaatsnijder; graveerstift., graveerijzer of graveernaald: stuk gereedschap van den plaatsnijder, bestaande uit een stalen stift, van voren meer of minder scherp gepunt, hoekig, afgerond en voorzien van een heft; gravure: af druk van een gegraveerde figuur, plaat, prent.
De G., minder oud dan de schilder- of beeldhouwkunst, is in het algemeen de kunst, welke door middel van insnijden, uitsteken of griffen in harde stoffen de verschillende licht- en schaduwtinten van zichtbare voorwerpen nabootst, zoodat aan de oppervlakte van die harde stoffen regelmatige en afdrukbare figuren ontstaan. Men heeft verschillende manieren van graveeren, als graveeren in koper of staal, het etsen, het graveeren in hout, in zwarte kunst, in licht- en bruinmanier, in hamerslag en puncteermanier, in teekenmanier, in oostindische inktmanier (aqua tinta), op steen (lithographie), voor kleurendruk enz. De G. neemt onder de schoone kunsten een voorname plaats in. Arend Fokke Szn. zegt van deze kunst ongeveer het volgende (in zijn Catechismus der Weetenschappen en Schoone Kunsten en Fraaije Letteren): „Hetzij men de graveerkunst van de zijde van haar nut en versiering, of van die der moeilijkheid van haar uitvoering beschouwt, men zal altijd moeten toestemmen, dat zij in elk opzicht een voornamen rang onder de schoone kunsten verdient. Aan haar is men de oneindige vermenigvuldiging van de schilderstukken der groote meesters verschuldigd, waardoor de kunstliefhebbers over de geheele wereld in staat zijn gesteld de schoonheden te genieten, die de afstand hen voor altijd scheen te verbieden. Als men van een andere zijde nagaat dat het graveerijzer behalve de schoonheden der dichterlijke samenstelling, der vernuftige vinding, der ordonnantie en teekening, daarenboven, met behulp van slechts twee kleuren, te weten zwart en wit, al de verschillende nuances, tinten en halve tinten van het koloriet en al de eigenschappen van het licht en bruin, moet weergeven, dat zij de beelden alleen met dit -eenvoudig middel ronding en leven moet bijzetten en zoowel de zwierigst geplooide kleederen, de fijnste kanten en het zachtste fluweel als de bewolkte lucht of het doorschijnende water op het harde metaal naar de natuur weet uit te werken, dan kan men zich niet genoeg verwonderen over de volmaaktheid die deze kunst bereikt heeft.” — Omtrent de uitvinding der G. zijn verschillende verhalen in omloop; Italië en Duitschland betwisten elkander de eer dezer uitvinding. Een dier verhalen luidt als volgt: Maso Finiguerra, goudsmid te Florence (15de eeuw), legde omstreeks het jaar 1460 eens bij toeval eenig geolied papier op een gesneden zilveren plaat, en belastte dit papier, eveneens toevallig, met iets zwaars; hij bevond toen dat de figuren van zijn gesneden plaat door de drukking, uitgeoefend op het papier, getrouw in het geolied papier waren ingedrukt geworden; deze ontdekking deelde hij mede aan eenige schilders, die er hun voordeel mee deden en den grond legden voor de graveerkunst, welke door Rafaël in Italië en Diirer in Duitschland, en verder door een geheele reeks italiaansche, fransche en nederlandsche meesters uitgebreid en tot volkomenheid gebracht werd.
De oudste manier van graveeren is die in hout; deze heeft vermoedelijk ook geleid tot de uitvinding der boekdrukkunst; het graveeren in hout is een soort beeldhouwkunst, wijl alle figuren in het hout opgewerkt moeten worden, en relief moeten komen te staan; bij het graveeren in metaal worden de figuren daarentegen ingesneden; voor de houtgravure gebruikt men palm-, beuken- of perenhout, dat met scherpe werktuigen wordt bewerkt. Het graveeren in koper heeft plaats op een zorgvuldig geëffende koperen plaat; de voorstelling wordt met de graveerstift in de vlakke oppervlakte van de koperen plaat gesneden; zoo het koper van goede kwaliteit is en de plaat niet te oppervlakkig is bewerkt, kan men van zoodanige kopergravure tot 1000 afdrukken verkrijgen. De staalgravure, sinds 1825 bekend, levert een grooter aantal goede afdrukken. Bij het etsen belegt men de metalen plaat met een laag vernis, etsgrond geheeten, op welke met de etsnaald de teekening wordt ingekrast, terwijl vervolgens daar, waar de etsgrond is weggeschrapt, derhalve langs de lijnen der teekening, het metaal met sterk water wordt uitgebeten. Veelal verbindt men de bewerking van het etsen met die van het eigenlijk graveeren in koper; de eerste aanleg der gravure wordt daarbij geëtst, vervolgens wordt de teekening met de graveerstift bijgewerkt; op deze manier kunnen zeer schoone resultaten worden verkregen. Bij de zwartekunst-manier, ook wel mezzo tinto en in Frankrijk a la manière noire geheeten, wordt de metaalplaat met een gekerfd instrument overdekt met elkander kruisende strepen, die tezamen als grond dienen, op welken de teekening wordt aangebracht, terwijl met een schraper de lichtpartijen worden bewerkt. Het vermenigvuldigen van de gegraveerde teekening heeft steeds plaats op de wijze van den boekdruk, doch vereischt grooter zorg dan deze.