Gepubliceerd op 28-02-2021

Handelspolitiek

betekenis & definitie

In uitgebreiden zin verstaat men hieronder de gedragslijn der overheid met betrekking tot bedrijf en verkeer. Voorzoover niet onthouding noodig wordt geoordeeld, treft de overheid maatregelen, hetziji tot het tegengaan van misstanden, hetzij ter bevordering van bloei.

Tegenwoordig berust, het nemen van zoodanige maatregelen in hoofdzaak bij den Staat; plaatselijk kunnen ook de lagere besturen ingrijpen. De Regeering wordt hierbij voorgelicht door de ambtenaren, van de departementen van handel en nijverheid, van financiën en van buitenlandsche zaken, door de diplomatie en de consulaten, door commissies en door kamers van koophandel.Beperking van bedrijf en verkeer is in den. loop der tijden op allerlei wijzen geschied. Zoo door verbod van bepaalde soorten van weelde, bijv. het dragen van sommige kleedingsstoffen. Door de instelling van de gilden. Door vaststelling van een maximum-prijs, bijv. de z.g. broodzetting. Door verbod van. verkoop van sommige waren, bijv. waslucifers.. Door het verleenen van concessies en privileges, bijv. in zake spoor- en tramwegen.

Door het "uitoefenen van monopolies, als het tabaksmonopolie. Door het heffen van in-, uit- en doorvoerrechten.

Met de handelspolitiek in den uitgebreiden zin staan mede in verband het bevorderen van technisch onderwijs, zorg voor statistiek, het weren van misbruiken bij concurrentie, bij he: credietwezen, bij beursoperaties.

In engeren zin wordt het woord handelspolitiek bepaaldelijk gebezigd om de gedragslijn aan te duiden, welke de Staten onderling of tegenover hunne koloniën volgen terzake van in-, uit- en doorvoerrechten, alsmede van het scheepvaartverkeer. Behalve onafhankelijke Staten voeren ook de zelfstandige koloniën van Engeland een eigen handelspolitiek.

De handelspolitiek in engeren zin omvat tal van uiteenloopende maatregelen. Verbod van in-, uit- of doorvoer van bepaalde goederen. Beperking door het heffen van rechten. Het toekennen van uitvoerpremies. Het geven van z.g. drawbacks: teruggaaf van bij invoer gestorte rechten in geval van wederuitvoer na bewerking in het binnenland. Het bevorderen van het z.g. veredelings-verkeer door vrijdom van invoer toe te staan: 1°. onder beding van wederuitvoer na bewerking in het binnenland; of 2'. voor zaken, die in het binnenland bewerkt. ter afwerking naar het buitenland worden gezonden en daarna terugkeeren.

Het stichten van vrijhavens. Het verstrekken van premies of subsidies aan de scheepvaart onder eigen vlag. Verbod of bemoeilijking van scheepvaart, speciaal kustvaart, onder vreemde vlag. Het sluiten van handelsverdragen. Het heffen van zg. differentieele rechten; van goederen uit Nederland afkomstig werden voorheen bij invoer in Oost-Indië lagere rechten geheven dan van buitenlandsche goederen en Engelsche koloniën als Canada en de Kaapkolonie, heffen thans een aanzienlijk lager recht van engelsche goederen dan van andere.

Het hoofdelement der handelspolitiek in engeren zin is in de laatste eeuwen geweest het al of niet heffen van invoerrechten ter bescherming van eigen nijverheid en, buiten het geval van geheel vrijen invoer, het heffen van hooge, matige, dan wel lage rechten.

In het tijdvak van de 12e tot de 17e eeuw werd de voortbrenging, aanvankelijk tot landbouw en plaatselijke nijverheid beperkt, allengs uitgestrekt tot nijverheidsproducten welke naar elders werden verhandeld. Export-industrieën ontwikkelden zich in dat tijdperk voornamelijk in Italië en in de zuidelijke Nederlanden. Venetië was de eerste mogendheid, die door verbod of heffing eigen voortbrenging of bewerking, in het bijzonder van zijde, papier, glas, wol, katoen, wapens en lederwaren begunstigde. In West-Europa waren de laken- en linnenindustrieën van Vlaanderen schier zonder mededinging. Landbouwproducten en wol waren in de 14e eeuw de stapelproductén van Engeland, hetwelk kleederen en andere afgewerkte fabrikaten uit Vlaanderen betrok. Edward III, „the Father of English Commerce”, verbood in 1337 den uitvoer van wol. opdat daaruit in Engeland zelf kleederen zouden worden vervaardigd en verbood tevens den invoer van kleederen. Van de regeering van koningin Elisabeth, overleden in 1603, tot 1846 volgde Engeland een sterk beschermende tolpolitiek, in den beginne allermeest gericht tegen Holland.

Omstreeks 1600 waren de vlaamsche takken van nijverheid grootendeels verplaatst naar Holland. De vischvangst, oorspronkelijk het hoofdbestaansmiddel hier te lande, leidde na, de uitvinding van het haringkaken tot den aan; voer van zout' uit Portugal. Het overtollige zout werd geruild tegen hout en graan uit de landen der Oostzee; reeds vóór 1600 was Holland meester van de vrachtvaart tusschen Oost: en West-Europa, waren tallooze zoutziederijen, scheepswerven en graanschuren verrezen. Toen nu de Vlaamsche nijveren zich aan het Spaansche bewind onttrokken door verhuizing naar de ; noordelijke provinciën, verrezen te Leiden en | te Haarlem tal van laken- en linnenweverijen I en ververijen. Uit een reisbeschrijving van den hertog de Eohan blijkt, dat omstreeks 1600 te Amsterdam bijwijlen niet minder dan 4000 zeeschepen ter reede lagen. Nadat vervolgens j de Hollanders ook de vaart op Oost-Indië en j andere deelen der wereld ondernamen, was hunne handels-suprematie onbetwist.

Uit een rapport van Sir Walter Raleigh, aan zijn souverein Jacob I, uitgebracht in 1604, blijkt j dat destijds de Engelsche nijverheid, handel en i scheepvaart onbeteekenend waren, vergeleken bij die van Holland. In dien tijd weerde Holland door de heffing van „licenten” (invoer; rechten), buitenlandsche producten, die het zelf bij machte was te vervaardigen; vgl. Fruin, Tien jaren uit den 80-jarigen oorlog, 5e uitgaaf, blz. 57. Met de acte van navigatie van Cromwell in 1651 kwam het keerpunt. De bevoorrechte engelsche scheepvaart geraakte tot hoogen bloei; de sterk beschermde nijverheid evenzoo. In de jaren 1697—1793 was er slechts tweemalen een overschot-invoer.

Na de Napoleontische oorlogen, die de nijverheid van het vasteland knakten, was Engeland geworden de „workshop of the world.” In 1816 liet het alle bescherming los, verkondigde allerwege de leer van den vrijhandel en was, dank zij zijn bezit van ijzer- en kolenmijnen, zijn daarmee samenhangende grootindustrie en zijn overwicht ter zee, de industriëele leverancier der gansche wereld. Een deel van den bebouwden grond kwam echter braak te liggen.

Inmiddels is het Engeland niet gelukt zijne nieuwe handelspolitiek ook bij andere groote rijken ingang te doen vinden. Frankrijk, waar Sully en vooral Colbert (tarief van 1664) krachtige bescherming van de nationale nijverheid voorstonden, en dat ook onder het z.g. tarief van de Restauratie, van 1816, de veelzijdige industriëele ontwikkeling op de spits dreef, sloot wel is waar in 1860 een handelsverdrag met Engeland, waarbij de invoerrechten werden verlaagd, doch deze daalden nochtans niet beneden 20 a 30 pCt. Van 1882 af ging Frankrijk weder tot hooger rechten over.

In Pruisen, hetwelk de opkomst zijner nijverheid oorspronkelijk dankte aan refugiés, voerde Frederik de Groote krachtdadige bescherming in. De industriëele groei werd gestoord door de Napoleontische oorlogen. In 1818 kwam een beschermend tarief, in 1833 het Duitsche Zollverein tot stand. Yan 1865 —1877 vond de vrijhandelsleer bijval en werden vele rechten aanmerkelijk verlaagd, totdat in 1879 prins Bismarck wederom het beginsel van bescherming door hooge rechten wist te doen aannemen, een beginsel dat sedert, met afwisselend hoogere en ietwat lagere rechten, is gehandhaafd.

De Vereenigde Staten van Amerika brachten in de perioden van 1846—60 wel verlaging in hun tarief van 1824, doch hieven sinds dien uiterst hooge invoerrechten, nog versterkt door de Mc. Kinley-bill van 1891, verzacht onder het Wilson-tarief van 1894, doch andermaal verscherpt door het Dingley-tarief van 1897.

In alle beschaafde Staten heeft het beginsel van krachtige bescherming gedurende het laatste kwartaal der 19e eeuw gezegevierd, met uitzondering van Engeland, waar echter eene groote minderheid onder leiding van Chamberlain het eveneens voorstaat, en van Nederland, waar een bij uitstek zwakke bescherming wordt toegepast. Onze tarieven van 1822 en van 1845 verleenden als regel geene hoogere bescherming dan 6 pCt. In 1862 en 1877 werd deze verminderd en als regel tot 5 pCt. gereduceerd. Sedert 1896 werd deze heffing, welke in de praktijk tengevolge van gebrekkige toepassing feitelijk werd gehalveerd, door beter waarborgen verzekerd en is de opbrengst van het tarief bijna verdubbeld. Het ministerie-Kuyper heeft eene verhooging tot 10 a 12 pCt. voorgesteld, doch trad af vóór zijn tarief-ontwerp in openbare beraadslaging kwam.

< >