Gepubliceerd op 17-02-2021

Haiduken

betekenis & definitie

Haidoeken (d. i. drijvers, van het turksche woord hajdoed), ook Hajduken, Heiduken en Heyducken, vroeger in Hongarije een soort van voetvolk, beroepssoldaten, die zich in dienst stelden van wie hun soldij bood; van vorst Bocskay kregen zij, uit erkentelijkheid voor den moed en de volharding waarmee zij in den revolutieoorlog in zijn dienst streden, een landstreek als woonplaats; allen werden tevens door hem in den adelstand verheven (oorkonde gedagteekend 12 Dee. 1605). Deze schenking werd in 1613 door den rijksdag bekrachtigd en tot in den nieuwsten tijd genoten de H. allerlei adelsvoorrechten.

Hun landstreek, het Haidukendistrict, bleef autonoom tot 1876; sinds dat jaar vormt dit district een deel van het Haiduken-komitaat (zie volgend art.). De naam H. ging in den loop des tijds over op de gerechtsdienaars en ambtenaren der hongaarsche overheden en op de trawanten der hongaarsche grooten. Aan vele duitsche koven werden H. voor lakeien en dergelijke diensten gehouden.Bij de Slawen van het Balkanschiereiland noemde men vroeger haiduken al degenen die in de bergen rondzwierven om wraak te nemen op de verdrukkers, de Turken; veelal vereenigden zij zich tot troepen, aangevoerd door een harambasja. De Servische en bulgaarsche volksliederen vieren hen als nationale helden. De Turken behandelden hen als roovers.

< >