ned. staatsman en schrijver, de stichter der antirevolutionnaire partij, geb. 21 Aug. 1801 te Voorburg, overl. 19 Mei 1876 te ’s Gravenhage, promoveerde 1823 te Leiden in de rechten en letteren. In 1826 verschenen als vrucht zijner studiën in geschiedenis en staatkunde zijn Verspreide geschriften; in 1829 werd hij kabinetssecretaris van koning Willem I, waardoor hij toegang verkreeg tot de bronnen voor het hoogst belangrijke werk Archives ou correspondance inédite de la maison d’Orange-Nassau (1835—65, in twee series, de eerste van 10, de tweede van 4 dln), dat hij vooraf deed gaan door Prolégomènes, waarmee hij zich als uitstekend geschiedschrijver deed kennen, evenals in zijn Handhoek der geschiedenis van het Vaderland. In 1833 nam hij ontslag a's kabinetssecretaris; inmiddels had hij zich in zijn tijdschrift „Nederlandsche Gedachten” (1830—32) een vurig voorstander betoond van de christelijk-historische (antirevolutionnaire) beginselen, waarvoor hij meermalen met kracht optrad in de Tweede kamer; in 1840, 1849—54, 1855—57 en 1862—65 was hij lid van dit regeeringslichaam.
Zijn Bijdrage tot herziening der Grondwet verscheen, toen iii 1840 sterk op wijziging der grondwet werd aangedrongen; vóór en tijdens de staatkundige beweging in 1848 en 1849 legde hij zijn denkbeelden bloot in Ongeloof en Revolutie (1847), Verscheidenheden van staatsrecht en politiek, Grondwetsherziening en eensgezindheid. Ook nadat hij in 1865 uit de Kamer was getreden, zette hij den strijd voor zijn beginselen met de pen voort. In 1866 gaf hij uit Parlementaire studiën en schetsen, terwijl hij in ’t laatst van zijn leven nog schreef Maurice et Barnevelt (1875).