zoon des vorigen, koopman, diplomaat en landhuishoudkundige, geb. te Sommelsdijk, 12 Mei 1767, was eenigen tijd Deensch consul, later agent van den koning van Denemarken, en vestigde zich later te Rotterdam, als koopman; in 1813 ging hij op veler verzoek naar Goes; de haven van genoemde stad, uitwaterende in de Puije bij het zg. Goesche diep, was in den loop der 18ll‘ eeuw zoo goed als onbruikbaar geworden, en had reeds lang de behoefte aan een nieuwe haven doen gevoelen; herhaaldelijk werden plannen opgeworpen tot bedijking der zeeuwsche schorren, die zich langs de Ooster-Schelde, vooral tusschen de eilanden Noord- en Zuid-Beveland, door verslijking en verzanding van enkele oude rivieren (Zuidvliet, Schenge) hadden gevormd; eerst echter in April 1808 werd door den dirocteur-generaal van den waterstaat van het koninkrijk Holland tot het ten uitvoer leggen van een plan tot bedijking van een deel dier schorren, in verband met een nieuwe haven voor Goes, besloten; de hiervoor aangewezen gronden kwamen bij de verkooping te Amsterdam in April 1809 in bezit van een syndicaat van 23, meest Rotterdamsche kapitalisten, die wegens het gestremd handelsverkeer, gevolg van Napoleons blocus Continental, naar andere geldbelegging moesten omzien; de indijking werd aangevangen, het ingedijkte land behoorende tot hetgebied der gemeenten Kattendijke, Wolfaartsdijk en Kloetinge, 1662 hectare groot, kreeg den naam van Lodewijkspolder, naar koning Lodewijk, de resultaten beantwoorden niet aan de verwachting, en de geheele onderneming scheen te zullen verloopen, toen in 1813 van den Bosch, medebelanghebbende, zich liet bewegen het beheer op zich te nemen en de zaak een gunstiger wending nam; na korten tijd kreeg alles in den Lodewijkspolder een meer bevredigend aanzien; het aanvankelijk bij het Sas aan de Goesche haven gestichte dorp werd door den nieuwen beheerder naar halverwege het Sas, op het punt van gemeenschap tusschen beide hoofdafdeelingen van den polder, verlegd, en ontving den naam van Wilhelminadorp (8 Mrt 1815), terwijl de poeder Wilherminapolder herdoopt werd; van den Bosch arbeidde voorts krachtig en met veel beleid en kennis van zaken en met groote wilskracht aan de verdere ontwikkeling van genoemden polder als landbouwdistrict; in 1826 kwam door zijn bemoeiingen een dorpsschool tot stand; hij overleed 11 Aug. 1836 en werd op het dorpskerkhof begraven.
Het door hem aangevangen werk werd door zijn zoon,