koninkrijk in noordwest-Europa, bestaande uit het eiland Groot-Britannië, het eiland Ierland, en 1127 daaromheen gelegen kleinere eilanden. Groot-Britannië is een enkel eiland, doch bevat drie historisch te onderscheiden bestanddeelen, n.l.
Engeland, Schotland en Wales. Met den naam Groot-Britannië wordt ook wel kortweg het geheele koninkrijk en zelfs wel het geheele britsche rijk, d. i het koninkrijk in Europa en zijn koloniën in de vijf werelddeelen, aangeduid. De officieele naam: The United Kingdom of Great Britain and Ireland (Vereenigd koninkrijk van G.), sinds 1800 in gebruik, wordt evenwel uitsluitend gebezigd voor het boven aangegeven eilandenrijk in Europa. Onder de tot Engeland gerekende kleinere eilanden zijn de voornaamste: Anglesey, Wight en de Scilly-eilanden; tot Schotland behooren de Hebriden, de Orkney- en de Shetland-eilanden, benevens Arran en Bute; Ierland heeft wel vele (196), doch geen beduidende onderhoorige eilanden; het grootste is Achill. Man en de Normandische eilanden (eilanden in het Kanaal) staan onder bijzonder bestuur en worden als Islands in the British Seas (Eilanden in de britsche zeeën) aangeduid.Geographie
G., de grootste eilandengroep in Europa, ligt tusschen 60° 52' (Shetlandeilanden) en 49° 45' (Scilly-eilanden) noorderbreedte, en tusschen 10° 39' wester- en 1° 45' oosterlengte van Greenwich. Groot-Britannië, het hoofdeiland, heeft een lengte-uitgebreidheid van 980 km. (van kaap Wrath in Sutherland tot Beachy Head in Sussex), bij een breedte van ten hoogste 630 km. (tusschen kaap Landsend in het graafschap Cornwall en North-Foreland in Kent). Het wordt bespoeld ten oosten door de Noordzee, ten westen door den Atlantischen oceaan. Het Kanaal, op zijn smalste punt (Straat Dover) slechts 33 km. breed, scheidt het van Frankrijk, de Iersche zee, in het Georgekanaal en het Noorderkanaal resp. slechts 76 en 15 km. breed, van Ierland. Van zijn breeden basis in het zuiden, welke zich uitstrekt over negen lengtegraden, wordt het eiland naar het noorden allengs smaller; het vormt echter in geenen deele een zuiveren driehoek, maar zet zich gedurig weer in de breedte uit, waarbij met een opmerkelijk parallelisme steeds aan een schiereiland ter eener zijde een zeeboezem ter ander er zijde beantwoordt. In Noord-Schotland op een enkel punt (tusschen Dornoch Firth en Loch Broom) slechts 38½ km. breed, bedraagt de breedte in Noord-Engeland, tusschen den Solwayboezem en Tynemouth reeds 1033/5 km. Het noordelijkste punt is Dunnet Head (58° 41' N.B.), het zuidelijkste Lizard Head, het westelijkste Ardnamurchan Point (6° 14' W.L.), het oostelijkste Lowestoft (Ness, 1° 45' O.L. v. Gr.); de kustlengte van het eiland bedraagt 4749 km. Het koninkrijk ligt in het middelpunt van het landhallrond der aarde, als de verst vooruitgeschoven voorpost van Europa, ongeveer even ver verwijderd van Scandinavië als van het Pyreneesche schiereiland, in het oosten slechts door het Kanaal van het vasteland gescheiden en in het westen naar den open oceaan toegekeerd. Door deze voor de maritieme ontwikkeling uitermate gunstige ligging is het de eerste zeevarende en koloniale mogendheid der wereld geworden. Besloten tusschen natuurlijke grenzen, ruim voorzien van eigen hulpbronnen, heeft het zich niet slechts opgewerkt tot grootmogendheid en beheerscher aller zeeën, maar nog buiten zijn eigen grenzen zich uitgestrekte gebieden veroverd, die in alle werelddeelen, tot in de streken van zijn eigen tegenvoeters (Nieuw-Zeeland) de rijkste en belangrijkste landen omvatten. Het moederland van het zich over alle werelddeelen en luchtstreken uitstrekkende britsche rijk beslaat een oppervlakte van 314.628 km.2 (met inbegrip van de binnen- en kustwateren), n.l. Engeland en Wales 150.697, Schotland 78.895, Ierland 84.252, het eiland Man 588 en de Normandische eilanden 196 km.2 Volgens nieuwere berekeningen zijn deze totalen als volgt: G. (met binnenwateren, doch zonder wadden en kustwateren) 314.339 km.2, n.l. Engeland en Wales 151.015, Schotland 78.748, Ierland 83.792, Man en de Normandische eilanden 784 km.2
In het algemeen is Engeland een heuvelland, Schotland een hoogland en Ierland een vlakland, hoewel ook Engeland in het westen gebergten bezit die betrekkelijk aanzienlijke hoogten bereiken. Het hoogste punt van het vereenigd koninkrijk is de Ben-Nevis (1343 meter) in Schotland; de hoogste bodemverheffing van Engeland is Scawfell Pike (984 m.), van Wales de Snowdon (1094 m.), van Ierland de Carrantua Hill (1041 m.). De algemeene hoogteligging des lands brengt mede dat alle rivieren, hoewel een korten loop, toch een aanmerkelijke diepte hebben en daarom reeds van nature bevaarbaar zijn, terwijl zij waar dit wenschelijk was door de kunst zijn verbeterd. De in den regel belangrijk verwijde riviermonden vormen natuurlijke havens, zoodat G. aan zijn Atlantische kusten een veel grooter aantal havens heeft dan Frankrijk; het heeft niet minder dan 100 havens eersten rang en meer dan 500 reeden. Onder de rivieren is de Shannon in Ierland de langste, de Theems in Engeland de belangrijkste, en de Tay de waterrijkste. G. bezit vele meren; de grootste zijn het Lough Neagh in Noord-Ierland en het Loch Lomond in Schotland.
De britsche eilanden rusten op een onderzeesch plateau, hetwelk samenhangt met Frankrijk, Nederland en Duitschland; een daling van den zeespiegel van slechts 31 meter zou een landengte tusschen Engeland en Nederland doen ontstaan en de thans om haar visscherij bekende Doggersbank zou halverwege die landengte daaruit als een tafelberg oprijzen. Een verdere daling van 24 meter zou voldoende zijn om de geheele zuidhelft der Noordzee en een deel van het Kanaal in land te veranderen. Op een afstand van 150—370 km. west- en n.w.-waarts van de kust der britsche eilanden neemt de zee snel in diepte toe, en tusschen de kust van Ierland en het eiland Rockall in den Atlantischen oceaan overschrijdt zij diepten van 2900 meter.
Het Mimaat der britsche eilanden is een zeeklimaat, het is voor de breedte zeer zacht, gelijkmatig warm en vochtig, hoe meer westwaarts men gaat, hoe meer deze eigenschappen uitkomen; vooral bij Ierland, waar geen gesloten randgebergte de overheerschende westenwinden schutten. De gemiddelde jaarwarmte houdt zich over ’t algemeen in het laagland tusschen 7 en 11° C., is dus meer dan die van Parijs; de winters, als men de hoogere bergstreken, die echter nergens de eeuwige sneeuwgrens bereiken, niet meerekent, zijn uiterst zacht (2 tot 7° boven het vriespunt), en zelfs de koudste maand heeft overal nog een temperatuur boven 0°, in het warmste gedeelte der eilanden, aan de zuidwestpunt van Ierland, zelfs 5 tot 6°, dus omstreeks, zooals Montpellier en Florence; maar de heetste maand, zelfs in het zuiden, stijgt ook niet boven 17720, dat is de zomertemperatuur van Archangel in het n. van Rusland, terwijl zij aan Schotlands noordkust tot 14° C. daalt. Waar het zuiden van Schotland een watertemperatuur heeft van 3°, een zomertemperatuur van 15°, een gemiddelde jaarlijksche temperatuur van 9°, zijn die voor de Shetlandeilanden resp. 4V20, 12° en 8° C. De gemiddelde zomerwarmte houdt zich tusschen 121/2 en 171/2° C. Intusschen vertoont zich in de weersverhoudingen duidelijk, hoe de naar het. vasteland van Europa gekeerde oostzijde reeds iets van het gelijkmatig klimaat der westkust, tengevolge van haar ligging, moet missen. Terwijl in Cornwall de thermometer schier nooit onder — 5° C. zakt en niet boven 29a rijst, zoodat hier mirten, laurieren, cameliën, agaven enz. in de open lucht groeien en tieren, heeft men bij Londen reeds, hoewel zelden, in Januari een koude van 4° C. en in Juli een hitte van 18° C.; en zelfs te Edinburgh rijst de thermometer soms tot 15°.
Aan de westkust vallen in het jaar 30—40" regen (op ongeveer 200 dagen), in het oostelijk gedeelte des lands slechts nog 22—25" (in slechts 150 dagen). Voor Ierland is bij gebrek van hooge bergen langs de westkust het verschil tusschen de regens op west- en oostzijde niet groot; ’t regent er overal twee van de drie dagen, en als ’t er niet regent, dan is het mistig en nevelig. In Londen valt ’s jaars 125 duim regen (= + 2 voet), in Cornwall 40 duim, terwijl er in Wales en Cumberland (Seathwaite), alsmede op sommige plekken in de Schotsche hooglanden 100, 120 duim regen valt. In Glencroe, vlak onder Rest-and-be-Thankful, het uiterste punt in het w. van Schotland, is ’t natste plekje van Britannië (128 duim regen ’s jaars). Het meest regent het in den herfst én in den winter bij westenwinden, die veel meer voorkomen dan oostenwinden. Ze verhouden zich als 3 : 5.
De eerste brengen regen en milde warmte, die uit het oosten zijn kil en nadeelig. Sneeuw, die doorgaans niet lang blijft liggen, en vorst zijn hier veel zeldzamer dan nevel en regen, vooral in Ierland en aan de westkust, en zelfs de zomer is niet zoo helder als in andere streken onder gelijke breedte. Vandaar is de plantengroei, inzonderheid der keukengroenten en grasgewassen, frisch en welig, en Ierland heeft zelfs wegens zijn altijd groene weilanden den naam van het „Erin”, d. i. groene eiland, gekregen; maar vruchten, die warme zomers en veel zonneschijn vereischen, zooals de wijndruif, komen zelden en alleen onder bijzondere verpleging tot rijpheid; in Schotland gedijt zelfs de hop niet meer, en aan de westzijde wordt alleen haver verbouwd. Juist daarom past het klimaat van oostEngeland meer voor den tarwebouW dan dat der westkust, zoodat hier het graan van het o. naar het w., de producten der veeteelt daarentegen van het w. naar het o. ter markt gebracht worden. Uit hoofde van de zachte winters bedient men zich hier ook bijna algemeen slechts van haardvuur. Zelfs de Theems bevriest hoogst zelden.
In Schotland, waar Edinburgh op dezelfde breedte ligt als Moskou, vriezen de havens nooit dicht. Onderstaande tabel is een temperatuurtafel van G.:
Plaats Hoogte boven de zee, in meters. Graden Celsius. Regenhoeveelheid i. h. jaar, in mM.
juni juli Jaar
Londen 37 3,5 17,9 10,3 610
Edinburg 82 3 14,6 8,2 592
Dublin 48 4,7 15,4 9,5 690
Birmingham 104 2,9 16,7 9,3 —
Liverpool 9 4,8 16,9 10.3 —
Hull 2 3,1 15,8 8,8 640
Scilly-eilanden 31 7,7 16,4 11,5 980
Pembroke 1200
Seathwaite (in Cumberland). 3600
Aberdeen 31 2,9 14,2 7,9 750
Belfast 20 4,4 15,4 9,3 710
Al hetgeen verder betrekking heeft op algemeene gesteldheid, hydrographie, geologie, klimaat, flora, fauna en delfstoffenrijk, is behandeld onder de artikelen Engeland, Schotland, en Ierland.
Bevolking
Sinds 1801 heeft om de 10 jaar een volkstelling plaats; die van 1831 gaf het eerst opgaven omtrent het geheele koninkrijk; in 1901 waren de resultaten als volgt:
Landsgedeelten Inwoners 1901. Inwoners per vierk. K.M. Toename in pet sinds 1891 Aandeel a. h. totaal in pCt.
Engeland 30,805,466 234 12,1 74,1
Wales 1,720,609 90 13,3 4,1
Schotland 4,472,000 57 11,1 10,8
Ierland 4,456,546 53 -5,3 10,7
Eiland Man 54,758 93 1 Q 0,1
Normandische Eil. 95,841 489 0,2
Vereenigd Koninkrijk 41,605,220 132 9,8 100,0
Sinds de telling van 1811 is de bevolking van het vereenigd koninkrijk met 103.8 % toegenomen. Deze toename is tamelijk ongelijkmatig over de opeenvolgende tijdperken van 10 jaren verdeeld; zij was het grootst (16.5%) gedurende 1811—21, het geringst (2.1 %) in het tijdvak 1841—51, in hetwelk het mislukken van den aardappeloogst in Ierland een menigte slachtoffers eischte, in meerdere streken van het rijk cholera-epidemieën woedden, en om deze redenen bovendien een sterke landverhuizing plaats vond. Terwijl voor het overige de bevolking in haar geheel toenam, verminderde zij in sommige deelen des rijks, met name in Ierland, gestadig (zie Ierland). In 1841 bevatte Engeland 55.4 %, Wales 3.4 %, Schotland 9.7, Ierland 30.2 % van de geheele bevolking; de verdeeling in 1901 (zie boven, tabel) doet zien, dat sinds 60 jaar het aandeel van Schotland en Wales aan de totaal-bevolking des rijks slechts weinig grooter is geworden, n.l. 1.1 en 0.7 % en dat Ierlands daling (19.5 % bijna overeenstemt met Engelands stijging (18.7 %)• Engeland is naast België het dichtstbevolkte land der aarde; het graafschap Lancaster had in 1901 op eiken km.2 grond 901 inw.; daarentegen heeft het ook streken met een uiterst dungezaaide bevolking, hoewel niet in die mate als Ierland en Schotland (zie de afzonderlijke artikelen). In geen land ter wereld is een naar verhouding zoo groot gedeelte der bevolking opeengehoopt in steden als in G.; ook bezit geen land ter wereld zoovele groote steden, en nergens, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika uitgezonderd, breiden deze zich zoo snel uit. Dit geldt bovenal voor Engeland, dat in 1901 alleen 75 steden met meer dan 50.000 inw. telde.
De groote steden des rijks zijn onder de artt. Engeland, Schotland en Ierland opgegeven, waar ook de verdeeling der bevolking over de graafschappen gevonden wordt. Het volgende overzicht geeft de verdeeling (1901) over de divisies en provinciën:
I. Engeland.
Divisies. Oppervl. in vierk. km. Bewoonde huizen. Inwoners.
London 9,697 574,346 4,536,063
South-Eastern 13,875 647,621 3,312,163
South-Midland 12,323 445,067 2,181,105
Eastern 13,303 385,717 8,891,922
South-Western 20,487 399,058 1,913,082
West-Midland 15,978 443,12 3,679,264
North-Midland 14,41 1,059,141 2,042,151
North-Western 7,548 783,459 5.230,26
Yorkshire 15,713 364,947 3,596,395
Northern 13,795 405,096 2,128,633
Welsh 20,568 758,924 2,015,036