(baron) belg. staatsman, geb. 1780 te Mechelen, werd 1804 te Parijs auditeur in den staatsraad, in 1805 intendant in Tirol en in 1807 in dezelfde betrekking bij het fransche leger in Pruisen geplaatst. Nadat de bezetting van dit land door de Franschen geëindigd was, keerde hij naar Frankrijk terug, werd in 1810 prefect van het departement Vaucluse en in 1811 van dat der Monden van de Maas, in welke laatste betrekking hij zich bij de Hollanders zeer gehaat maakte.
Na den tweeden val van Napoleon verliet hij een poos het staatstooneel en leefde alleen voor de studie op zijn landgoed bij Namen. Toen de omwenteling in België uitbrak, sloot hij zich bij deze aan en werd lid der provisioneel© regeering, lid van den senaat, van welken hij een tijd lang het voorzitterschap bekleedde, en in 1834 gouverneur van Brabant. In beide betrekkingen onderscheidde hij zich door voorzichtigheid en gematigdheid. Toen echter de strijd tusschen de liberalen en katholieken ontbrandde, werd hij als grootmeester der belg. vrijmetselaars meer en meer in dien strijd gewikkeld en door de liberalen tot hun hoofd gekozen, doch wijl hij ook met de regeering in botsing kwam, ontheven van zijn post als gouverneur van Brabant. Toen de liberalen in 1840 weder aan het bestuur kwakwamen, kreeg hij een zending naar Turin. In 1841 legde hij zijn grootmeesterschap en in 1847 zijn betrekking als senator neder.
Hij overleed in 1854. Hij gaf gedenkschriften, redevoeringen en fabelen in het licht.