Baron, Indisch staatsman, geb. te Utrecht, 15 Dec. 1778, studeerde aan de burgerschool in zijn geboorteplaats werd in 1803 doctor in de beide rechten, trad hetzelfde jaar in staatsdienst, werd in Febr. 1808 landdrost van Oost-Friesland, 22 Dec. 1808 staatsraad, en 27 Mei 1809 minister van eeredienst en binnenl. zaken, welken post hij 31 Dec. 1810 nederlegde om in het private leven terug te keeren; na het herstel van Nederland’s onafhankelijkheid werd hij 17 Dec. 1813 commissaris-generaal in het departement der Zuiderzee, 6 April 1814 secretaris van staat voor de aangelegenheden van handel en koloniën, 7 Mei 1814 commissaris van den sonvereinen vorst bij het voorloopig algemeen bestuur van België; met Elout en Buyskes maakte hij deel uit van de commissie belast met de overneming der koloniën uit de handen der Engelschen; 22 Sept. 1814 werd hij benoemd tot gouverneur-generaal vanNederl. Indië, welken post hij 9 Aug. 1816 aanvaarde (in dien tusschentijd was hij secretaris van staat van de belgische provinciën en nam hij als buitgewoon gevolmachtigde ook deel aan het Weener congres); in Indië regeerde hij eerst tot 16 Jan. 1819 met de Hooge Commissie of Commissaris-generaal; daarna voerde hij tot 1 Jan. 1826 alleen het bestuur, waaronder tal van oorlogen, opstandeneninlijvingen plaats hadden, die de middelen zoodanig uitputten, dat C. om in de kosten van den dienst te voorzien, een leening moest sluiten met het huis Palmer en Co. te Calcutta, die echter door den koning niet werd goedgekeurd; o verigens reorganiseerde hij het indisch bestuur en ontwierp een nieuw regeerings-reglement; hij was een tegenstander van uitgifte van woeste gronden aan particulieren, weerde particuliere ondernemers, en behandelde Java geheel als een domein des konings.
Na zijn terugkeer in Nederland, 11 Juni 1826, trad hij niet meer in eigenlijken staatsdienst, en overl. 10 April 1848 op den huize Vollenhoven, De Bildt.