nederl. godgeleerde, geb. te Utrecht in 1738, studeerde ald. in de wiskunde en godgeleerdheid, werd achtereenvolgens predikant te Bede, Middelburg, Rotterdam en Amsterdam (1778), werd in 1780 hoogleeraar te Leiden, doch overl. reeds in hetzelfde jaar. Hij werkte met Nuys Klinkenberg aan de door dezen uitgegeven Bijbelverklaring (Amst. 1780 vlg., 29 dln.), tot Num.
VIII. Met G. de Haas gaf hij een verklaring van Paulus’ Brief aan de Philipp. (Amst. 1781, 3 dln.) en alleen Leeredenen over Jes. LUI—LV (Amst. 1783, 3 dln.) uit.