Gepubliceerd op 17-02-2021

Georg friedrich händel

betekenis & definitie

componist, geb. 23 Febr. 1685 te Halle a. S. als zoon van een heelmeester, overl. 14 April 1759 te Londen, was aanvankelijk bestemd om rechtsgeleerde te worden en verhinderd het ongemeene muzikale talent, waarvan hij blijken gaf, te ontwikkelen.

Door bemiddeling evenwel van den hertog van Saksen-Weissenfels, die hem eens gehoord had, werd hij leerling van den organist Zachau te Halle voor orgel- en compositieleer; kwam in 1703 als violist bij het orkest der opera te Hamburg, waar hij zijn eerste opera, Al mir c, componeerde, welke met bijval ontvangen werd (1705); daarop volgden spoedig andere: Nero, Florinde, Daphne. In 1707 begaf hij zich naar Italië, om daar verder de opera te bestudeeren. Te Florence deed hij Rodrigo opvoeren, te Venetië Agrippina (binnen 3 weken geschreven), te Rome 2 oratoria, La Resurrezione en II trionfo del tempo. In 1710 aanvaardde hij het aanbod van Agostino Steffani, om diens opvolger te worden als kapelmeester te Hannover; bezocht in dat jaar ook Londen, waar hij zijn opera Rinaldo schreef en deed opvoeren, en waarheen hij zich in 1712 voorgoed begaf, op een jaarwedde van 200 pd. st., door koningin Anna verleend. Hier schreef hij een 2-tal Te deum’s, een Jubïlata en tal van composities voor kerk- en kamermuziek, benevens de opera’s Theseus en II pastor fido. Na Anna’s dood in 1714 werd zijn bezoldiging ingetrokken.

In dien tijd schreef hij de opera Amadis, nog 2 Te Deum’s, 12 lofzangen en de oratoria Acts en Galathea en Lsther. In 1720 werd hem de directie opgedragen van de pas door den hoogen adel opgerichte Londensche Opera („Royal Music acaüemy”), die hij in ’t volgend jaar opende met Radamisto, waarop hij nog 13 andere opera’s liet volgen. In 1728 werd de academie gesloten, doch in ’t volgend jaar opende H. een „Nieuwe opera-academie”, welke eveneens mislukte, evenals een derde, in 1733 beproefde poging. In 1740, na de opvoering van zijn 31ste opera (Deïdamia), verliet hij voor altijd het tooneel, nadat hij daaraan zijn moeilijk verworven vermogen verspeeld had.Intusschen was hij reeds herhaaldelijk opgetreden als componist van oratoria, en verwierf hij door de nieuwe: Deborah, het Utrechtsche Te Deum en Athalia de sympathie van dat gedeelte van ’t londensch publiek, dat in Handel’s werk de verwezenlijking zag van zijn plannen tot herleving der oude tragedie op den grondslag der bijbelsche geschiedenis, ofschoon dat publiek toch bij lange niet die oratoria begreep en verstond; H.’s meesterwerk, de Messias, werd dan ook niet te Londen, maar te Dublin voor ’t eerst opgevoerd. Deze opvoering werkte aanmoedigend voor de deelneming in de hoofdstad, waar van nu af ook de vroeger verschenen oratoria van H. gunstig werden ontvangen; wij noemen daarvan: Het Alexanderfeest, een verheerlijking van de macht der muziek (1736), Saul en Israël in Egypte (1739), L’ allegro, il pensieroso ed il moderato (1740), alsmede de latere: Samson (1742), Semele (1743), Heracles, Belsazar en Joseph (1774), Judas de Macchabeër (1746), Josua en Alexander Bolus (1747), Susanna en Salomo (1748), Theodora (1749) en Jephtha (1751). Evenwel zag H. zich genoodzaakt, aan de opvoeringen zijner oratoria door ingevlochten orgelvoordrachten, waarin zijn meesterschap allengs erkend werd, meer aantrekkingskracht te verleenen en aan dit gebruik bleef hij, zelfs nadat hij in de laatste jaren zijns levens geheel blind was geworden, tot op weinige dagen vóór zijn dood getrouw. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de abdij van Westminster.

Ofschoon H. vooral vocaalcomponist was, heeft hij toch ook zeer gewichtige diensten bewezen aan de instrumentale muziek; het orkest zijner opera’s en vooral zijner oratoria toont, hoe door hem het expressieve vermogen der instrumenten in werkelijkheid verruimd is en in de uitwerking van een gegeven situatie ontvouwt hij een verwonderlijke kracht en onuitputtelijken rijkdom. Een schitterend voorbeeld zijner bedrevenheid geeft de z.g. Wassermusik voor orkest, in 1714 gecomponeerd voor een pleiziervaart van het hof op de Theems; voorts 12 sonaten voor viool of fluit met begeleiding, 13 sonaten voor 2 violen (hobo’s of fluiten) met begeleiding, 6 concerti grossi voor strijk- en blaasinstrumenten (ook hobo-concerten genoemd), nog 5 andere concerten van gelijke soort en 12 concerti grossi voor strijkinstrumenten; eindelijk zijn orgelconcerten, waarvan een 20-tal tusschen 1738 en 1797 verschenen, alle tevens voor klavier bestemd; meer speciaal voor klavier publiceerde H. in 1720 Suite de pieces pour le clavecin, waarvan tot 1735 nog drie bundels verschenen, bekend onder den titel Harpsichord lessons. De uitgebreidste oudere uitgave van H.’s werken is de londensche, door Arnold bezorgd, in 40 folio-deelen (1786); zij is evenwel niet vrij van fouten en daarom geven kenners de voorkeur aan de origineele uitgave van Walsch. Een monumentale correcte uitgave is die, welke door Fr. Chrysander voor de (in 1856 gestichte) Händel-vereeniging te Leipzig verzorgd is (1856—94, 100 dln. folio).

Borstbeelden van H. werden reeds tijdens zijn leven vervaardigd door Roubillac, die ook het standbeeld schiep voor zijn grafmonument in de abdij van Westminster (1762). Honderd jaren na zijn dood, in 1859, werd voor den componist een kolossaal standbeeld (van Heidel) opgericht in zijn vaderstad Halle.

Literatuur: Schölcher, The life of Handel (Lond. 1858), Chrysander, Georg Fr. Händel (dl. 1—3, Leipz. 1858—67), Gervinus, Händel und Shakespeare (1868), Reiszmann, G. F. Händel, sein Leben und seine Werke (Berl. 1881), Kretschmar, G. F. Händel (Leipz. 1883), Rockstro, Life of G.

F. Handel (Lond. 1883), E. David, G. F. Händel, sa vie, ses travaux et son temps (Parijs 1884).

< >