Gepubliceerd op 29-01-2021

Ganges (voor-indië)

betekenis & definitie

(sanskriet Ganga). Hoofdrivier van Voor-Indië, ontspringt met twee hoofdbronnen (de Bhagirathi-Ganga en de AlaknandaGanga) aan de zuidzijde van het Himalayagebergte, in den britschen vazalstaat Garhwal. De Bhagirathi-Ganga ontspringt onder 30° 54' N.B. en 79" 7' O.L., waar zij in de nabijheid van Gangotri, tusschen bergtoppen van 7400 meter, uit een 4495 meter boven zeeniveau gelegen gletscherholte treedt; noordwestwaarts stroomend neemt zij bij Bhairghati de van het n.o. komende grootere en onstuimiger Dsjahnawi op, die vroeger door de Europeanen voor de eigenlijke bronrivier v/d G. gehouden werd; bij Sakhi baant zij zich vervolgens een weg door een 2478 meter boven zeepeil gelegen dwarsdal in den Himalaya en vereenigt zich bij den tempel Deoprajag met de van het n.o komende rustiger doch waterrijker Alaknanda-Ganga, ontstaan uit de saam vloeiing van de Saraswati en de Doulee of Dhauli, die zich bij den berg Badrinath vereenigen. De aldus ontstane rivier wringt zich onder den naam Ganges door de voorbergen van het Himalayastelsel en daalt bij de heilige plaats Hurdwar of Hardwar (342 m. boven zeepeil) in de groote noord-indische laagvlakte af, deze eerst in z. en vervolgens z.o. in richting met een zeer gering verval doorloopend, het geheele gebied der N.-westprovineiën en van het presidentschap Bengalen bewaterend. Ter hoogte waar het n.-o. deel van het zuidelijk hoogland zijn bedding nadert, wendt zich de G. met zijn laatste stroomversnelling zuidoostwaarts, om na een loop van 2597 km. (in rechte lijn 1529 km.) met de Brahmapoetra, wier mondingen zich met de zijne vereenigen, een veelarmige, circa 44 000 Q km. groote delta, de grootste der aarde, te vormen. De westelijkste der acht hoofdarmen is de zuidwaarts gerichte Hugli of Hoogly, waaraan Calcutta ligt, de middelste de Baleswar, aan haar monding Haringhat geheeten, de oostelijkste en waterrijkste de zuid-oostwaarts gerichte Padma, Padda of Ganges, van welks vele armen de middelste, Meghna geheeten, zich in de monding van de Brahmapoetra ontlast. Tusschen deze hoofdarmen breidt zich een door tal van kanalen doorsneden, aan gedurige veranderingen onderhevig, op vele punten door dijken tegen overstrooming beschermd, en in het noorden gedeeltelijk zorgvuldig bebouwd, verder zuidwaarts met een weelderige woekervegetatie bedekt dilu vium- en alluviumgebied uit, de hoofdzetel van de cholera Aan de kust heeft de strijd tusschen de wateren der rivier en van de zee een uiterst ongezonde doolhof van moerassige eilanden, tezamen met den naam Sundarban aangeduid, doen ontstaan. Evenals de Nijl zwelt de G. periodiek aan; de stijging begint in Mei en bereikt in Sept. haar maximum, 15 tot 16 m.

De G. doorstroomt een overoud kultuurland; aan zijn oevers zijn tal van groote steden ontstaan, als Kanpur, Allahabad, Mirsapur, Benares, Patna en Bhagaipur. Zijn voornaamste nevenrivieren zijn links: de RamGanga (591 km. lang), de Gumti (775 km.), de Ghagra (990 km.), de Gandak (650 km.), de Bhagmati. de Kassie (519 km.); rechts: de Kali-Naddi, de Dsjamna, de grootste van ' alle, bij Allahabad mondend na vooraf met den G. Doab of het Tweestroomenland te hebben gevormd, verder de Tons of Son (742 km.), de P’halgu en de in de Hugli mondende Damodar. Hoewel in lengte door den Indus en de Brahmapoetra overtroffen, heeft de G. het grootste stroomgebied van alle rivieren van Indië, nl. 1 060 000 [jj] km. of met inbegrip van zijn aandeel aan dat van de Brahmapoetra 1 643 000 □ km. De G. is uitermate waterrijk; zijn watermassa is zoo groot, dat hij bij Benares, 1224 km. van de monding der Hugli of 1358 km. van Sundarban, in het droge jaargetijde 430—470 meter breed en 10—12 diep, en in den regentijd 900—950 meter breed en 18—20 in diep is. Zijn gemiddelde jaarlijksche watermassa wordt op 7700 kubieke meter per seconde berekend ; de Hugli alleen ontlast per seconde 5700 kubieke meter water. In het geheel voert hij de zee per jaar 197 millioen kubieke meter aardachtige stoffen toe ; de werking van het in zee gestuwde slib is tot 100 km. van de kust merkbaar. In de Hugli doet de vloed zich 195, in de Padma 210 km. stroomopwaarts gevoelen.

De G. is vlotbaar tot Hardwar, en het stoombootverkeer, in 1834 door de regeering opengesteld, reikt tot Garhmuklitessar, 630 km. boven Allahabad en 1425 km. boven Calcutta; reeds voorbij Kanpur (Cawnpore) echter begint het verkeer minder levendig te worden, daar de rivier verder stroomopwaarts ondiepten en stroomsnelten heeft, welke in het droge jaargetijde de scheepvaart zeer bemoeilijken. Evenwel is de G. de hoofdverkeersader v. Voor-Indie, ook na de opening v/d evenwijdig loopenden spoorweg. Bij Hardwar begint het Boven-Gangeskanaal, in 1836 begonnen, 1854 geopend : het loopt zuidwaarts tot Aligarh en van hier eenerzijds naar Kanpur en weer in den G., anderzijds over Itawa (Etawa) naar de Dsjamna, die het bij Hamirpur bereikt. De voortzetting van dit kanaalstelsel, het Beneden-Gangeskanaai, van Allahabad uit, werd in 1873 begonnen. Overigens wijdt de regeering bizondere aandacht aan den Ganges en zijn verkeersgebied, zoowel om het handelsverkeer te bevorderen als om door een doelmatig net van afvoerkanalen en grachten het omringende land tegelijkertijd vruchtbaarmakend water toe te voeren en voor overstrooming te beschermen. De G. is de heiligste rivier der Indiërs ; de sage laat hem ontspringen op het hoofd van Ciwa; men personificeert de heilige rivier als een jonge vrouw met een lotosbloem in de hand. Veelvuldig worden naar den G. bedevaarten gedaan; wie aan zijn oevers sterft of vóór zijn dood van zijn water drinkt, is zeker. van het paradijs. Op grond van dit geloof brengt men stervenden naar zijn oevers, geeft hen van zijn water te drinken, dompelt hen hierin en geeft na den dood het lijk aan den stroom over. De engelsche regeering heeft strenge verbodsbepalingen uitgevaardigd op het inwerpen van onverbrande lijken in de rivier; deze worden evenwel veelvuldig overtreden, zoodat de stroom nog steeds massa’s lijken meevoert, vooral van kinderen. Het Gangeswater is in Indië een belangrijk handelsartikel; de geloovigen die op verren afstand van de heilige rivier wonen, bewaren haar water in koperen kruiken om er in hun stervensuur van te drinken. De rijken laten zich na hun dood verbranden en hun asch in den G. werpen.

< >