duitsch philosoof, geb. 15 Oct. 1844 te Rocken bij Lützen, werd 1869 buitengewoon hoogl. in de klassische Philologie te Bazel, in 1870 tot gewoon hoogl. benoemd, nam als vrijwilliger bij den verplegingsdienst deel aan den oorlog van 1870, zag zich in 1879 door een oogziekte en gedurige zware hoofdpijn gedwongen zijn hoogl.-ambt neer te leggen, werd in 1889 krankzinnig en overl. 25 Aug. 1900 te Weimar op de villa Silberblick, die sinds door zijn zuster, mevr. Förster-Nietzsche, tot een N.archief (met handschriften, correspondenties, bibliotheek enz.) is ingericht.
Zijn hoofdwerken zijn: Geburt der Tragedie aus dem Geiste der Musik (Lpz. 1872, 7de dr. 1899), Unzeitgemässen Betrachtungen (1873—76, 7de dr. 1899), Menschliches, Allzumenschliches (2 dln. 1879), Morgenröte (1881), Die fröhliche Wissenschaft (1882), Also sprach Zarathustra (1883—85), Jenseits von Gut und Böse (1886), Zur Genealogie der Moral (1887), Der Fall Wagner (1888), Götzendämmerung (1888), Die Umwertung aller Werte (zijn eigenlijk hoofdwerk, onvoltooid gebleven). Een volledige editie zijner werken verschijnt sinds 1895 te Leipzig, een biographie van N. heeft men van zijn zuster, Elisabeth Förster-N. (dl. 1 Lpz. 1895, dl. 2, 1896). N. is radikaal sceptisch in philosophische, beslist atheïstisch in godsdienstige zaken, op het gebied der politiek, der cultuur en der kunst aristocraat en fel-nationaal.Eerst een vurig bewonderaar van de philosophie van Schopenhauer en de kunst van Wagner, kweekte hij vervolgens afkeer van het pessimisme van den eerste en van de, in den Parsifal christelijk-ascetisch geworden kunstvorm van den laatste. Hij oefende een scherpe kritiek uit op de grondslagen en de waarde van de tegenwoordige moraal, die voor hem een nihilistisch-christelijk-ascetisch en democratisch verval beteekent, waartegenover hij zijn „nieuwe aristocratische toekomstidealen” plaatst. Hij stelt zich de aankweeking van een nieuw, lichamelijk, geestelijk en zedelijk veredeld menschengeslacht (den Uebermensch) ten doel en ziet daarvoor slechts één weg, den ondergang aller zwakken en gebrekkigen en onderdrukking van alle medelijden met het zwakke op aarde. Hij onderscheidt een heerenmoraal en een kudde-moraal; de eerste grondt hij op het recht van den sterkste, de tweede op de natuurlijke rechteloosheid van het zwakke. N. is een groot psycholoog en een stilist eersten rang; hij heeft de duitsche taal met een menigte nieuwe woorden en met vele nieuwe manieren van zeggen, nog onbekende mogelijkheden om iets uit te drukken, verrijkt; als dichter is hij de vader van een nieuwen dithyrambenstijl; hij paart het fijnste gevoel voor artistieke vormen aan de hevigste en grofste hartstocht van het denken. Literatuur: Georg Brandes, F.
N. (Prankf. a. M. 1888), Lou Andreas-Salomé, F. N. in seinen Werken (Weenen 1894), Al. Tille, Von Darwin bis N. (Lpz. 1895), ßud. Steiner, F. N., ein Kämpfer gegen seine Zeit (2de dr., Weimar 1895), Duboc, Anti-Nietzsche (Dresden 1897), Lichtenberger, La philosophie de N. (Parijs 1898), K.
Knortz, F. N. und sein Uebermensch (Zür. 1898), AL Riehl, F. N., der Künstler und der Denker (3de dr., Stuttg. 1901), Zoccoli, F. N. (Modena 1898), Gust. Naumann, Zarathustra-Kommentar I—III (1899—1900), Deussen, Erinnerungen an F. N. (Lpz. 1901), Kronenberg, F. JV, und seine Herrenmoral (Münch. 1901), Zeitler, N.s Aesthetik (Lpz. 1901), Eisler, N.s Erkenntnistheorie und Metaphysik (ald. 1902), Baihinger, N. als Philosoph (Berl. 1902), Möbius, Ueber das Pathologische bei N. (Wiesb. 1902).