Duitsch oriëntalist, geb. te Cassel, 22 Mrt. 1805; hij bezocht de gymnasiën te Göttingen en te Erfurt en studeerde van 1824 tot 1827 te Bonn en te Halle in de godgeleerdheid en wijsbegeerte. Vooral legde hij zich op de Oostersche talen toe.
Na zijn bevordering tot doctor in de wijsbegeerte begaf hij zich naar Berlijn om zich in het sanskriet te oefenen. Weldra gaf hij een gedicht in die taal, getiteld Nalodaya, met een latijnsche vertaling en een verklaring in het licht. Nadat hij een beroep naar Petersburg van de hand gewezen had, werd hij benoemd tot hoogleeraar aan de universiteit te Berlijn (1830). Wegens zijn geschrift. „De Hebraecorum leviratu” ontving hij uit Halle de benoeming tot doctor in de godgeleerdheid. Hij heeft in verscheidene tijdschriften hoogst belangrijke opstellen geleverd over Bijbelsche uitleg- en oudheidkunde.