(markiezin) tweede gemalin van Lodewijk XIV, geb. 27 Nov. 1635 in de gevangenis te Niort, was de kleindochter van den Hugenootenleider d’Aubigné (zie ald.); haar ouders waren beiden katholiek, zij zelve werd roomsch gedoopt, doch protestantsch opgevoed. In 1639 namen haar ouders haar mede naar Martinique; haar vader overl. 1645, en moeder en dochter keerden naar Frankrijk terug.
Hier werd zij door een kath. bloedverwante, mevrouw de Neuillant naar het klooster der Ursulinen te Parijs gezonden en keerde na langen tegenstand tot de r.-kath. kerk terug. Na den dood harer moeder (1650) werd zij door mevr. de Neuillant uitgehuwelijkt aan den dichter Searron (1652), in wiens huis zij, te midden van rijken en gevaarlijken omgang, het geestelijk leven van haar tijd leerde beheerschen; 1660 overleed haar echtgenoot; mad. de Montespan (zie ald.) droeg haar de opvoeding van haar kinderen (bij Lodewijk XIV) op, welke taak zij eerst op aandringen des konings aanvaardde. In het eerstvolgend tiental jaren werd zij meer en meer intiem met den vader der haar toevertrouwde kinderen, terwijl de verhouding tusschen beide vrouwen onvriendschappelijk werd; maar Lodewijk hield haar aan het hof, verhief haar 1675 tot markiezin van M.; naar gezegd wordt handelde zij al dien tijd op last van geestelijke raadgevers, die haar opdroegen, den koning tot levendiger godsvrucht aan te zetten. Mad. de Montespan trad meer op den achtergrond, ten slotte gelukte het den stijgenden invloed van M., den koning te bewegen tot toenadering tot zijn lang verlaten gemalin Maria Theresia. In 1683 overl. de koningin, en nu zette de koning zijn hartstocht op M., met wie hij zich 1684 in het geheim in den echt verbond. Zij hield voortdurend strenger aan de leer der kerk; den koning kon zij alleen tot uiterlijke vroomheid bewegen.
De opheffing van het edict van Nantes (zie ald.) niet alleen komt M. ten laste, doch zij had rijkelijk deel in de verandering van Lodewijks regeering; de koning vroeg dikwijlshaar raad in s taatsaangelegenheden; een doorloopend leidenden invloed heeft zij echter niet uitgeoefend; veel is haar door overdrijving aangewreven, hoewel zij ook veel nadeeligs. (bijv. in het spaansche successievraagstuk) werkelijk bevorderd heeft. Haar eigenlijke voorliefde betrof haar werkzaamheid als opvoedster; te St. Cyr stichtte zij een inrichting voor dochters van den lagen adel; daarheen begaf zij zich . na den dood van Lodewijk en overl. ald. 15 April 1719. Haar nagedachtenis is vooral door Saint-Simon en Elisabeth Charlotte eenzijdig verketterd, en ook La Beaumelle heeft haar nadeel berokkend door zijn Mémoires pour servir à Vhistoire de Mme de M. (6 dln., Amst. 1755) en vooral door de verminkte uitgave der Lettres de Mme de AL (9 dln., ald. 1756). Beter licht verspreidden eerst de Lettres inédites de Mme de M. et de Mme la princesse des Ursins (4 dln., Par. 1826) en vervolgens de volledige uitgave der Œuvres de Mme de M. door Lavallée (12. dln., ald. 1854 vlg.) Vergeh voorts Noailles,. Histoi\ re de Mme de M. (4 dln. ald. 1848—58); Geffroy, Mme de M. d’après sa correspond dance authentique (2 dln. ald. 1887); Ranke, Franzos.
Geschichte dl. 4 (4de druk Leipz. 1877), Noorden, Europ. Geschichte im 18. Jahrhundert, dl. 3 (ald. 1882); dezelfde, Historische Vorträge (ald. 1884); Döllinger, Akademische Vorträge, dl. 1 (2de dr., München 1890).