Gepubliceerd op 20-01-2021

François eduard joachim coppée

betekenis & definitie

Fransch dichter en schrijver, geb. 12 Jan. 1842 te Parijs, een der voornaamste vertegenwoordigers v/d. dichtschool der zg. Parnassiens, sinds 1884 lid der Academie; als dichter betrad hij allerlei gebied : eligie, epos, realisme; zijn tot ’t laatste genre behoorende schetsen uit ’t volksleven zijn verreweg de beste. Op zijn eerste dichtbundels : Le reliquaire (1866), Les intimités (l368) en Poèmes modernes (1869) volgde in 1869 het draina in één bedrijf : Le passant, waarmede hij zijn roem vestigde, eii nog hetzelfde jaar: La grève des forgerons (De werkstaking der smeden, dramatische vertelling voor declamatie) ; verder schreef hij de dichtbundels Les humbles (1872), La cahier rouge (1874) en de berijmde vertellingen Olivier (1875), L’Exilée (1877), Jie'cits et elégies (1878), Vingt contes nouveaux (1888) en den roman Une idylle pendant le siège (1876); van zijn drama’s zijn die in één bedrijf de best geslaagde : Deux douleurs (1870), Fais ce que dois (1871), Les bijoux de la délivrance (1872), Le Luthier de Crémone (1876); van zijn grootere drama’s (vijf bedrijven) zijn te noemen Madame de Maintenon (1881), Severo Torelli. Van zijn latere werken moeten vermeld : Une mauvaise soiree (1887), Contes rapides (1888), Henriette (1889), Les paroles sincères (1890), Joute une jeunesse (1890); L’Homme affiche (1891), Pour la couronne (1891), de opvoering van zijn Le Pater (1889) werd in Dec. 1889 van regeeringswege verboden; in La bonne souffrance (1898) blijken zijn gevoelens ten opzichte van den godsdienst een algeheele verandering te hebben ondergaan.

< >