Fransch operacomponist, geb. 15 Dec. 1775 te Rouaan, waar zijn vader secretaris bij de aartsbisschoppelijke kanselarij was, kreeg zijn eerste muziekonderwijs als koorknaap van de kathedraal zijner geboorteplaats, en trad in 1793 op met zijn eerste opera: La fille coupable, waarvoor zijn vader den tekst had geschreven, en die veel bijval vond; twee jaren later liet hij zijn Rosalie et Mirza volgen. Geheel zonder middelen begaf hij zich nu naar Parijs, vastbesloten zich geheel aan de kunst te wijden; zijn eerstvolgende werken waren : La dot de Suzette (1795), Mombreuille et Merville (1797), L’heureuse nouvelle (1797), Zoraïme et Zulnàre (1798), Les méprisés espagnoles (1798), Beniowski (1800), die allen tot de prikkelend-dramatische richting behooren; B. was intusschen hoogleeraar aan het Parijsche conservatorium geworden.
Met de opera Le Calife de Bagdad, die alleen in Parijs 700 maal achtereen opgevoerd werd, verbreidde zijn roem zich ook in het buitenland; in 1802 volgde hierop Ma tante Aurore. Tengevolge van zijn ongelukkig huwelijk met de danseres Mafleuroy verliet hij in 1803 met zijn kunstbroeders Rode en Lamare Frankrijk en begaf zich naar Petersburg, waarheen hij als keizerlijk kapelmeester beroepen was. Hier schreef hij meerdere opera’s: Abderkan, Calypso, Les voitures versées, Aline, Rien de trop enz. en keerde in 1811 naar Parijs terug; in 1812 verscheen de opera Jean de Paris; in 1813 volgde Le nouveau seigneur de village, in 1816 La fête du village voisin; met dit werk sluit zich de tweede periode van B’s kunstenaarsloopbaan, gedurende welke hij van den overladen dramatischen in den luchtigen conversatiestijl overging; zijn hoofdwerk uit deze periode is Jean de Paris. Nadat B. in 1817 in de plaats van Méhul lid der academie geworden was, verscheen in 1818 een nieuwe opera van hem: Le chaperon rouge (Roodkapje); de eerstvolgende jaren gingen door B’s ziekelijkheid voorbij zonder veel bijzonders op te leveren; gedurende dien tijd bleef hij echter den post van hoogleeraar in de compositie aan het conservatorium te Parijs waarnemen. In 1825 verscheen weder een groot werk van hem: Pharamond, en nog in hetzelfde jaar zijn hoofdwerk: La dame Manche, een hoogst bevallig en geestrijk kunstwerk, waarvan het succes onuitputtelijk schijnt, en dat zich nog steeds op het repertoire handhaaft. Met de in 1829 verschenen opera Les deux nuils, zijn laatste, sluit zich B.’s derde periode als kunstenaar; de werken dezer periode worden gekenmerkt door een gemeenzaam, populair karaktei der melodie en een hooger gehalte der dramatische grondgedachte.
B. schreef nog enkele stukken voor La marquise de Brinvilliers (1831), dat het werk van negen componisten was, en overleed 8 Oct. 1834 op zijn landgoed Jarcy B. blijft een der meesters van het genre der opera-comique; hij paart smaak en bevalligheid aan helderheid en rijkdom van inspiratie; hij is een der grootste kunstenaars waarop het fransche tooneel zich beroemen kan. In zijn geboorteplaats werd een standbeeld voor hem opgericht.