Gepubliceerd op 23-02-2021

Franciscus junius

betekenis & definitie

eigenlijk Du Jon, hervormd theoloog, geb. 1545 te Bourges, wijdde zich te Genève, werwaarts zijn familie bij de geloofsvervolging was uitgeweken, aan de studie der godgeleerdheid, en trad reeds in 1565 te Antwerpen als Waalsch predikant op. De beeldenstormerij, door hem afgekeurd, bracht hem aldaar in gevaar, zoodat hij eerst naar Breda, later naar Gent, naar het Limburgsche en eindelijk naar Heidelberg uitweek, vanwaar de keurvorst hem in 1568 als veldprediker naar prins Willem I zond.

In 1573 riep hem de keurvorst naar Heidelberg terug, om met Tremellius het O. T. in het Latijn te vertalen. Johan Casimir benoemde hem later tot hoogl. te Heidelberg. In 1592 keerde hij met den hertog van Bouillon naar Frankrijk terug. Op zijn terugreis werd hem het professoraat te Leiden aangeboden, dat hij tot zijn dood, in 1602, bekleedde. Zijn Opera, deels exegetisch vooral op het O.

T., deels philologisch en polemisch zijn in 2 folio-dln. uitgegeven. Verg. Glasius, Godgel. Nederl., dl. II, bl. 206 volgg., en Reitsma, Franc. J., een levensbeeld uit de eerste eeuw der kerkhervorming (1864). — Zijn zoon Franciscus J., in 1589 te Heidelberg geb., werd in 1617 predikant te Hillegersberg, vertrok, na wegens zijn vrijzinnige begrippen die betrekking te hebben nedergelegd, naar Frankrijk en vervolgens naar Engeland, waar hij als bibliothecaris bij den graaf van Arundel, zich op de taalstudie toelegde.

Hij overl. te Windsor, 1676. Schreef: Observationes (Amst. 1655), Evangelica Gothica et Anglo Saxonica cum glossario (ald. 1684), De pictura veterum (uitgeg. Rotterd. 1694, met biograhpie van J. van de hand van Gravius).

< >