(don) spaansch staatsman, geb. 1790 te Cadix, deed zich in den aanvang van zijn openbaar leven als tegenstander van Ferdinand VII kennen, en in zijn huis werd de opstand voorbereid, die in 1820 in Spanje uitbrak, terwijl hij drie jaren later als president van de Cortes voor de opheffing van het koningschap stemde. Na de restauratie ter dood veroordeeld, vluchtte hij naar Engeland, doch kon in 1834 onder de koningin-regentes naar zijn vaderland terugkeeren, waar hij in 1835 den opstand deed uitbreken.
Onder het ministerie van zijn vriend Mendizabal opende zich voor hem een glansrijke loopbaan, doch daar hij weldra met dezen in vijandschap geraakte, bewerkte hij diens val en kwam toen zelf aan het hoofd van het kabinet, ofschoon hij kort daarop ten tweeden male naar Engeland de wijk moest nemen. Na in 1837 trouw aan de constitutie gezworen te hebben, werd hjj door de provincie Cadix in de Cortes gekozen en was in 1838 en 39 president van het congres. Toen het ministerie-Narvaez in 1846 was afgetreden, kwam hij aan het hoofd van een nieuw kabinet, dat een maand later weder voor Narvaez wijken moest, die zich eenige weken daarna weer door I. verdrongen zag, wiens nieuwe kabinet echter aan het einde van het jaar door de Cortes genoodzaakt werd af te treden. I. wilde zich nu aan de openbare aangelegenheden onttrekken; de omstandigheden deden hem evenwel nog menigmaal het staatstooneel betreden. In 1862 werd hij te Madrid president van den staatsraad en bekleedde van Maart 1863 tot Oct. 1864 de betrekking van gezant aan het hof te Parijs. Hij overl. 16 April 1871 te Madrid.