spaansch prelaat en staatsman, geb. 1487 uit een oud castiliaansch geslacht, studeerde te Salamanca in de rechten en de godgeleerdheid, verbleef zes jaar te Rome, waar hij de priesterwijding ontving, trad in de orde van den h. Franciscus en leidde een bijzonder strenge levenswijze.
Koningm Isabella I koos hem tot haar biechtvader, en benoemde hem tot grootkanselier van Castilië, terwijl hij in 1495 Mendoza op den aartsbisschoppelijken zetel van Toledo was opgevolgd. Hij voerde verschillende hervormingen in, ook wat de inrichting der geestelijke instellingen betrof, arbeidde met ijver aan de bekeering der Morisco’s in Granada en richtte allerwegen huizen van liefdadigheid op. Na den dood van Isabella voorkwam hij een breuk tusschen haar gemaal, Ferdinand den Katholieke en Philips den Schoone van Oostenrijk, hun schoonzoon, over de opvolging en het beheer van Castilië (1506). In 1507 verhief paus Julius II hem tot kardinaal en groot-inquisiteur voor Spanje; in 1509 ondernam hij met een leger, uit zijn eigen middelen bekostigd, een tocht naar Afrika tegen de Mooren, wien hij Oran ontrukte. Hij stichtte de hoogeschool te Alcala de Henares, waar op zijn last begonnen werd met de vermaarde uitgave van het Oude Testament in zes talen (zie Polyglottum).Toen Ferdinand de Katholieke overleden was, werd X. tot regent van het vereenigd koninkrijk benoemd, aangezien Karel, de troonopvolger, nog minderjarig was. Hij wijdde nu al zijn zorg aan de verbetering van den toestand der geldmiddelen, de handhaving der wetten, den bloei van kunsten en wetenschappen, handel en nijverheid en aan het leger. Karel I^(V) onthief hem evenwel zeer spoedig, nadat hij de regeering aanvaard had (1517) van een groot deel van het bestuur. Kort daarop overleed X.