fr. geleerde en schrijver, in 1823 geb. te Tréguier (Côtes du Nord), was voor den geestelijken stand bestemd, en kwam in 1844 op het seminarie St. Sulpice, maar verliet in 1846 de studie der godgeleerdheid; vestigde zijn roem als geleerde met zijn verhandelingen: Sur les langues sémitiques en Sur l’etude du Grec dans l’occident au moyen âge, die in 1847 en 48 door de academie bekroond werden.
Op een reis naar Italië (1850) verzamelde hij de bouwstoffen voor zijn uitstekenden arbeid Averroès et VAverroïsme (1852). Bij zijn terugkeer te Parijs ontving hij een aanstelling bij de afd. manuscripten der groote bibliotheek. Inmiddels plaatste hij vele belangrijke artikels in de „Revue des deux mondes” en andere tijdschriften, en schreef zijn Histoire générale et système comparée des langues sémitiques (1854, 4de dr. 1864). In 1860 werd hij door de Fransche regeering in staat gesteld tot het doen eener reis naar Syrië. Na zijn terugkeer tot hoogl. in het hebreeuwsch aan het College de France benoemd, openbaarde zich reeds bij zijn eerste voorlezing in Febr. 1862 van de zijde der geestelijkheid een hevige tegenkanting tegen hem, zoodat de regeering voorloopig zijn lessen sloot. Nog meer vertoonde zich deze ook in andere kringen der maatschappij, toen in 1863 zijn Vie de Jésus verscheen, dat dadelijk in alle europ. talen werd overgezet en een tal van tegenschriften in het leven riep. R. werd ten gevolge der tegen hem door het fr. episcopaat ingediende bezwaren 11 Juli 1863 uit zijn ambt ontzet en wijdde zich verder aan zijn studiën der geschiedenis van het oorspronkelijke christendom. Als vrucht van deze verscheen in 1866 zijn Histoire des apótres, die zich aan zijn geschiedenis van Jezus aansluit.Uitgaande van het standpunt van het moderne philosoph. radicalisme en met zelfstandigheid gebruik makende van de geschriften van iStrauss en de Tubinger school, tracht R. van het leven van Jezus een natuurlijke en dogma-vrije verklaring te geven.