Gepubliceerd op 29-01-2021

Erfdeel

betekenis & definitie

Het deel eener nalatenschap dat volgens de bepalingen der wet (ab intestato) of volgens testament (ab testamento) aan den erfgenaam komt, tegenover legaat, het deel van den legataris. Erfdeel heet ook het deel eener nalatenschap dat den erfgenaam onafhankelijk van den wil des erflaters, door de wet is gewaarborgd (wettelijk erfdeel, portio legitima).

Het burgerlijk wetboek (artt. 960—976) bepaalt ten aanzien van het wettelijk E., en van de inkorting der giften, welke die portie zouden verminderen :

De legitieme portie of het wettelijk erfdeel is een gedeelte der goederen, hetwelk aan de bij de wet geroepene erfgenamen in de rechte linie wordt toegekend, en waarover de overledene, noch bij gilte onder de levenden, noch bij uitersten wil, heeft mogen beschikken. In de nederdalende linie, indien de erflater slechts één wettig kind nalaat, bestaat dit wettig erfdeel in de helft van de goederen welke het kind bij versterf zou hebben geërfd. Indien er twee kinderen overblijven, is het wettig erfdeel voor ieder kind twee derde gedeelten van hetgeen hetzelve bij versterf zoude erven. In geval de overledene drie of meer kinderen nalaat, zal het wettelijk erfdeel drie vierde gedeelten bedragen van hetgeen elk kind bij versterf zoude gehad hebben. Onder den naam van kinderen worden begrepen de afstammelingen, in welken graad zij ook zijn; echter worden deze alleen gerekend in plaats van het kind, hetwelk zij in de nalatenschap van den erflater vertegenwoordigen. In de opgaande linie bedraagt het wettelijk erfdeel altijd de helft van hetgeen, volgens de wet, aan eiken bloedverwant in die linie bij versterf toekomt. Het wettelijk erfdeel van een natuurlijk, doch wettelijk erkend kind, bestaat uit de helft van dat gedeelte, hetwelk de wet aan hetzelve in de nalatenschap bij versterf toekent. Bij gebreke van bloedverwanten in de opgaande on de nederdalende linie, en van natuurlijke, wettelijk erkende kinderen, mogen de giften, bij akte onder de levenden of bij uitersten wil gedaan, het geheele beloop der goederen van de nalatenschap bevatten. Wanneer de beschikking, bij akte onder de levenden of bij uitersten wil gedaan, bestaat in een vruchtgebruik of in eene lijfrente, waarvan het beloop het wettelijk erfdeel benadeelt, hebben de erfgenamen, aan welke dat erfdeel is toegekend, de keus of om deze beschikking uit te voeren, of wel om aan de begiftigden of legatarissen den eigendom van het beschikbaar gedeelte af te staan. Het aandeel, waarover men beschikken mag, kan, het zij in het geheel of gedeeltelijk, bij akte onder de levenden of bij uitersten wil, aan vreemden, of wel aan kinderen of andere personen die tot eene erfenis gerechtigd zijn, worden weggeschonken, behoudens de gevallen waarin deze laatste tot inbreng gehouden zijn. De giften of geschenken, het zij onder de levenden, het zij bij uitersten wil gemaakt, welke aan het wettelijk erfdeel mochten te kort doen, zullen bij het openvallen der nalatenschap kunnen worden verminderd, doch alleen op de vordering van de legitimarissen en van derzelver erfgenamen of rechthebbenden. Desniettegenstaande zullen de legitimarissen van die vermindering niets kunnen genieten ten nadeele van de schuldeischers van den overledene. Om de hoegrootheid van het wettelijk erfdeel te bepalen, maakt men eene opsomming van alle de goederen, die op het tijdstip van overlijden van den gever of erflater aanwezig waren; men voegt daarbij het beloop der goederen, waarover bij giften onder de levenden beschikt is, berekend naar den staat, waarin zij zich op het tijdstip der gift bevonden hebben, en hunne waarde op het oogenblik van het overlijden van den gever; men berekent over alle die goederen, na de schulden daarvan te hebben afgetrokken, hoeveel, naarmate van de betrekking der legitimarissen, het erfdeel is hetwelk zij kunnen vorderen, en men trekt daarvan af hetgeen deze, zelfs met vrijstelling van inbreng, van den overledene hebben ontvangen. Alle vervreemding van eenig goed, hetzij onder den last eener lijfrente, hetzij met voorbehoud van vruchtgebruik, aan een der erfgenamen in de rechte linie gedaan, wordt beschouwd als eene gift. Indien de gegevene zaak voor het. overlijden van den schenker, buiten schuld van den begiftigde, is verloren gegaan, zal zij niet worden begrepen onder de massa der goederen over welke het wettelijk erfdeel moet worden berekend. De gegevene zaak zal onder de massa worden begrepen, indien zij ter oorzaak van het onvermogen van den begiftigde niet kan worden terug verkregen. De giften onder de levenden zullen nimmer mogen worden verminderd, dan nadat alle de goederen, welke bij uitersten wil zijn weggemaakt, zullen bevonden worden niet genoegzaam te zijn om liet wettelijk aandeel te verzekeren. Wanneer alsdan eene vermindering van de giften onder de levenden moet plaats hebben, zal men dezelve aanvangen met de gift welke het laatst gedaan is, en alzoo verder van deze tot de vroegere opklimmen. De teruggave van de onroerende goederen, welke naar aanleiding van het voorgaande artikel moet plaats hebben, geschiedt in natura, niettegenstaande alle tegenstrijdige bepalingen. Indien echte!1 de vermindering moet worden toegepast op een erf, hetwelk niet gevoegelijk kan worden verdeeld, zal de begiftigde, zelfs wanneer liet een vreemde is, de bevoegdheid hebben om in gereed geld op te leggen hetgeen den legitimaris toekomt. De vermindering der bij uitersten wil gedane makingen zal geschieden zonder onderscheid te maken tusschen de erfstellingen en legaten, ten zij de erflater uitdrukkelijk mocht hebben bevolen dat deze of gene erfstelling of legaat bij voorkeur moest worden voldaan ; in welk geval, zoodanige erfstelling of legaat niet zal worden verminderd, dan in geval de waarde van de andere makingen niet mocht toereikend zijn om het wettelijk erfdeel op te leveren. De begiftigde zal de vruchten van hetgeen de gift meer bedraagt dan het gedeelte waarover beschikt kan worden terug geven, te rekenen van den dag dat de gever overleden is, indien de eisch tot vermindering is gedaan binnen het jaar, en anderszins | van den dag dat die eisch gedaan zal zijn.

De onroerende goederen, die uit krachte van vermindering in den boedel moeten terug koeren, worden daardoor vrij van de schulden of hypotheken, door den begiftigde daarop gelegd. De rechtsvordering tot vermindering of teruggave kan door de erfgenamen vervolgd worden tegen derde bezitters van de onroerende goederen, welke een gedeelte van het gegevene uitmaken en door de begiftigden vervreemd zijn, op dezelfde wijze en in dezelfde rangschikking als tegen de gevers zelve. Die rechtsvordering zal, in alle gevallen, verloren gaan door het tijdsverloop van drie jaren, te rekenen van den dag waarop de legitimaris de erfenis heeft aanvaard.

< >