Gepubliceerd op 29-01-2021

Equisetum

betekenis & definitie

L. Paardestaarten. Plantengeslacht v/d klasse der Equisetaceeën, met een 40-tal overde geheele aarde verspreide soorten; het zijn biadlooze kruiden met een houtigen, dikwijls ver voortkruipenden of diep in den bodem doordringenden wortelstok . stengel met holle leden, en, zoo deze voorhanden zijn, kransstandige en gelede takken. Een deel der soorten heeft tweeërlei stengels, onvruchtbare takken vormende en ongetakte vruchtdragende; bij de anderen ontstaan sporen en takken aan denzelfden stengel. In Nederland komen voor: E. sylraticum, de boschpaardestaart, E. arvense, de veld-paardestaart of kattestaart, ook hcrmoes, unjer en roobol geheeten, E. maximum, de reuzen-paardestaart, E. palustre, de moeras-paardestaart of houtpijp, eveneens wel roobol, unjer en hermoes geheeten, E. limosum, de slijk-paard estaart, brekebeen, pijp-hermoes of bolpijp. E.hiemale, het schaalstroo of de schrijnwerkersbiezon, en E. rurieyatum, de bonte paardestaart. Alle E soorten bevatten in hun epidermis rijkelijk kiezelzuur, waardoor zij alle ruw aanvoelen en bij verbranding een zacht kiezelskelet achterlaten: vele soorten worden onder den naam schuurkruid gebezigd om te polijsten, glad te schuren; overigens zijn de E.-soorten meest lastig, moeilijk uit te roeien onkruid.

< >