duitsch natuuronderzoeker en volksschrijver, in 1806 te Leipzig geb., legde zich vooral op de natuurwetenschappen toe; was leeraar in de natuurlijke geschiedenis aan de koninklijke saks. academie voor houtvesters en landhuishoudkundigen te Tharand bij Dresden. Wegens zijn deelneming aan de staatkundige gebeurtenissen van 1848 en ’49 werd hij in deze betrekking geschorst.
Sedert dien tijd vestigde hij zich te Leipzig, waar hij zich in 1850 aan het hoofd der Duitsch-Katholieken stelde en door woord en geschrift voor de ontwikkeling der arbeidende klasse werkzaam was. In 1853 ondernam hij een wetensch. reis naar Spanje; overl. te Leipzig, 1867. Hoofdwerken: Ikonographie der earop. Land- und Süsswasser mollusken (3 dln. 1835—62, voortgezet door Kobelt, 1877 vlg.), Der Mensch im Spiegel der Natur (5 dln. 1850—55), Die vier Jahreszeiten (6de dr. 1888), Das Wasser (3de dr. 1875), Geschichte der Erde (4de dr. 1888), Das Süsswasser-Aquarium (5de dr. 1892), Der Wald (3de dr. 1881), met Brehm: Die Tiere des Waldes (2 dln. 1863—67).