eigenlijk Behring, duitsch geneeskundige, geb. 15 Mrt. 1854 te Hansdorf bij Duitsch-Eylau, studeerde te Berlijn, 'werd in 1887 militair geneesheer te Bonn, in 1888 te Berlijn, in 1889 assistent bij het hygiënisch instituut aldaar, in 1891 bij het instituut van besmettelijke ziekten, in 1894 hoogleeraar te Halle en in 1895 te Marburg, waar hij ook directeur van het daar gevestigd hygiënisch instituut werd. B. is de vader der etiologische of bloedserumtherapie, waaraan zijn ontdekking, dat het bloedserum van dieren, bij welke b.v. diphtheritis is opgewekt, het vermogen bezit om het soortelijk gif der betreffende bacteriën in het levende organisme onschadelijk te maken, ten grondslag ligt, voor welke ontdekking hem door de Medische academie te Parijs een prijs van 25.000 francs en door de Parijsche academie van wetenschappen een van 50.000 francs werd toegekend, (beide prijzen voor de helft met Roux te Parijs).
Van 72 op de gewone wijze behandelde diphtheria-lijders stierven te Berlijn Va gedeelte, tegelijkertijd dat van 78 met B.s serum ingespoten patiënten slechts 2 bezweken. B. deed voorts velerlei onderzoekingen op het gebied der besmettelijke ziekten en der ontsmettingsmiddelen; hij schreef: Die Blutserumtherapie (2 dln Leipzig 1892), Dis Geschichte der Diphtherie (1893), Die Bekämpfung der Infektionskrankheiten (189!); ook werden zijn Gesammelte Abhandlungen zur ätiologischen Therapie voor ansteckenden krankheiten (1893) in hot licht gegeven.