nederlandsch letterkundige, geb. te Rotterdam 1830, studeerde te Leiden en werd achtereenvolgens predikant bij de ned. herv. gemeente te Zandpoort, Leiden en Amsterdam, waar hij in 1904 zijn emeritaat aanvroeg en verkreeg. Van zijn werken die meestal van stichtelijken aard zijn, vielen vooral in den smaak: Geen dag zonder God, Rust een weinig, De scherpste doornen om het edelste hoofd, De zeven hoofdzonden, Sprokkelhout, Huisraad en speelgoed, Op uw stoel door uw land, Koren en klaprozen, Onder de palmen, Bijbel en volkstaal, Primulae Veris, Stekelkruid, Peper en zout, Een rozenruiker, Bloemen en knoppen, Ernstig en los, Uit ’s levens ernst en kluchten.
Ook was hij met Taco de Beer redacteur van „De Woordenschat.”