nederlandsch geschiedvorscher, geb. 15 Mei 1670 te Emden, was aldaar predikant en overl. er 28 Febr. 1732; hij schreef: Eggerik Beninga (Volledige Chronyk van Oost-Friesland enz., met rand- en kantteekeningen, oude versegelingen en andere stukken verrijkt en vermeerderd, 1723), Geschiedenissen behoorende tot de Moederkerke in Emden en Oost-Friesland (Harlingen 1726), bijdragen in de „Boekzaal der "geleerde Wereldt” enz., en latijnsche gedichten.
Zijn broeder, geb. te Emden, 27 Juli 1676, predikant op verschillende plaatsen, laatstelijk te Appingedam, waar hij ook rector was, overl. 8 Febr. 1736, schreef, behalve eenige godgeleerde werken: Chronik van Oost-Friesland (Emden 1700), Oostfriesche Oorspronckelykheden van alle steden, vlekken, dorpen, rivieren enz. in ende buiten Oost-Friesland en Harrellingerland (Emden 1712), Kerkgeschiedenissen van Oost-Friesland, enz.
