Gepubliceerd op 23-02-2021

Eduard meier

betekenis & definitie

duitsch philoloog, geb. 1 Jan. 1796 te Glogau, studeerde 1813—16 te Breslau en Berlijn, werd 1819 docent te Halle en 1820 buitengew. hoogl. in de klassieke Philologie te Greifswald, 1825 gewoon hoogl. en directeur van het philologisch seminarie te Halle, later ook hoogl. der welsprekendheid. Hij heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt ten opzichte der attische antiquiteiten en de attische redenaars.

Zijn hoofdwerk is: Der attische Prozess (met Schömann, Halle 1824; nieuwe uitg. door Lipsius, 2 dln., Berlijn 1883—87); voorts dient genoemd zijn uitgave van Demosthenes’ Oratio in Midiam (Halle 1832). Sedert 1828 was hij mederedacteur der „Allgemeine Litteraturzeitung”; ook redigeerde hij sedert 1830 met Kämtz, sedert 1842 alleen de 3de en sedert 1852 ook de 1ste sectie van Ersch en Gruber’s „Allgemeine Encyclopädie”. Zijn Opuscula academica werden door Eckstein en Haase (2 dln., Halle 1861 —63) uitgegeven. Hij overl. 5 Dec. 1855 te Halle. ^

< >