Gepubliceerd op 20-01-2021

Edouard drouyn de lhuys

betekenis & definitie

Fransch staatsman en diplomaat, geb. en overl. te Parijs, 1805—1881; studeerde in zijn geboorteplaats in de rechten, was van 1833—36 gezantschapssecretaris te Den Haag, vervolgens gezant te Madrid, werd in 1840 chef der afdeeling handelszaken van het ministerie van buitenland, en kroeg in 1842 voor het district Melun zitting in de Kamer waar hij als tegenstander van de politiek van Guizot optrad. Na de Februari-revolutie van 1848 die hij door zijn deelname aan de reformbeweging had helpen voorbereiden, werd hij in de Constitueerende vergadering gekozen, vervolgens ook in de Wetgevende vergadering, en stemde in beide lichamen met de rechterzijde. 20 Dec 1848 in het eerste kabinet van Lodewijk Napoléon tot minister van buitenl. zaken benoemd, ondersteunde hij de politiek ten gunste van herstel der wereldlijke macht van den paus. Nadat hij in Juni 1849 zijn portefeuille aan Tocqueville had moeten afstaan ging hij als gezant naar Londen. In 1851 trad hij als minister van buitenland in het voorloopig kabinet van 10 Jan. Na den staatsgreep van 2 Dec. 1851 werd hij lid van den senaat en kort daarop vice-president van dit lichaam. In 1852 aanvaardde hij weder de portefeuille van buitenland. Vruchteloos getracht hebbende den Krimoorlog te voorkomen nam hij ontslag, en trok zich, na de keizerlijke boodschap aan den senaat, waarin dit lichaam zijn traagheid werd verweten, ook als senateur terug. In 1862 nam hij echter weder een benoeming tot minister voor buitenland aan. Destijds vormde de italiaansche kwestie het middelpunt der europeesche politiek; en men hield de benoeming vanD., die als pro-papistisch bekend stond, voor zeer ongunstig voor de italiaansche zaak; echter rechtvaardigde D. evenmin de hoop der eene als de vrees der andere partij; h;j sloot in 1863 een handelsverdrag tusschen Frankrijk en Italië af, en teekende bovendien de overeenkomst van 15 Sept. 1864, welke de terugroeping der fransche troepen uit Rome inhield. Gedurende den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog van 1866 nam hij tegen Pruisen een vijandige houding aan, eischte van Bismarck herstel der fransche grenzen van 1814, hetgeen afstand van uitgestrekte stukken duitsch gebied aan den Rijn enz beteekende, en stelde ingeval van weigering een oorlogsverklaring in uitzicht; toen Bismarck de vordering afwees, en Napoléon wegens onvoldoende toerusting geen oorlog durfde aanvangen, kwam al het misnoegen over het fiasco op D. neer, die 1 Sept. ontslag kreeg; na de omwenteling van 4 Sept. 1870 trok hij zich geheel uit het openbare leven terug.

< >