duitsch novellist en romancier, geb. 15 Oct. 1819 te Greifswald, overl. 23 Mei 1882 te Cannstatt. Zijn eerste pennevruchten verschenen in 1845, in het „Morgenblatt”; 1852 verscheen een bundel vertellingen: Aus dem Volke (Stuttg.), gevolgd door Gedichte (Berl. 1852) en Aus alter und neuer Zeit (Stuttg. 1854).
In 1854 vestigde hij zich te Stuttgart, waar hij met Hacklander tot 1867 het tijdschrift „Hausblatter” uitgaf. Van zijn vele romans en novellen moeten vermeld: Norien (2 dln. 1858), Auf deutscher Erde (1860), Aus der weiten Welt (1861), Der grosze Baron (1861), Altermann Byke (4 dln., Berl. 1864), Èin Findling (4 dln., Schwerin 1868), Der verlorene Sohn (Stuttg. 1871), Stille Geschichten (3 dln., Jena 1872); verder het dialect-dichtwerk Pap Kuhn (1878), en de voortreffelijke verzameling van apologische spreekwoorden: Wie das Volk spricht (Stuttg. 1858, 8ste dr. 1876), het werk Deutsche Litteraturgeschichte für Frauen und Jungfrauen (ald. 1878) en Goethe und Charlotte von Stein (1878). Zijn helden zijn meestal krachtige noordduitsche figuren, het tooneel is in den regel een oude hanzestad of een visschersdorp aan de Oostzeekusten. Ausgewdhlte Schriften van hem verschenen te Jena, 1883, in 14 dln.