Gepubliceerd op 20-01-2021

Duif

betekenis & definitie

algemeene naam van de vogels van de groep der Duiven; in sommige stelsels vormen de Duiven (Columbinae) een onderorde van de orde der Hoenderachtige vogels, in andere heeft men ze tot een eigen orde, die der Columbae vereenigd, waarin dan de eigenlijke duiven een familie uitmaken. Bij de vogels van de orde der Duiven (Columbae) is de snavel over zijn grootste gedeelte recht, slechts aan de spits omgebogen en aan den wortel van een washuid voorzien ; de toenen zijn niet door vliezen verbonden; de duim staat altijd op gelijke hoogte met de overige teenen; de vleugels zijn van matige grootte, spits of afgerond; de staart bevat meestal 12, soms 14 of 16 stuurpennen; de neusgaten zijn spieetvormig en openen zich ter plaatse waar de snavel aan de bovenkaak met een soort washuid is bekleed; de pooten zijn in den regel kort, de tarsen meestal van voren met schilden bekleed; de teenen, hoewel niet door vliezen verbonden, zijn door een vliezigen zoom omgeven, waardoor zij beter geschikt zijn tot het omklemmen van takken, hetgeen ook bevorderd wordt door de plaatsing van den duim op dezelfde hoogte als de overige teenen of vingers. Wat de inwendige organisatie betreft, onderscheiden de duiven zich in enkele opzichten van de Hoendefachtigen; de maag is voorzien van een zeer sterke spierlaag, de galblaas ontbreekt^ de blinddarmen zijn zeer kort, de krop is parig. De duiven zijn meest goede, ten deele uitmuntende vliegers, echter slechte loopers; zij leven paarsgewijze (in monogamie) , doch vele soorten vereenigen zich tot groote scharen; zij bouwen een kunsteloos nest tusschen de takken van boomen; het wijf je legt gewoonlijk 2 (zelden 1 of 3) eieren; het mannetje lost liet wijfje bij het broeden regelmatig af; de jongen zijn bij het uitkomen uit het ei slechts met een licht dons bekleed en worden door de ouden gedurende eenigen tijd met een soort melkachtige zelfstandigheid, die zich in hun krop afzondert, gevoed. Over bijna de geheele aarde komen duiven voor; zij hebben echter hun grootste verbreiding niet op de groote vastelanden, maar op de eilanden van den Grooten oceaan en op de Antillen, waar hunne eieren minder door de hier zeldzamer voorkomende roofvogels enz. worden weggeroofd. Fossielen zijn bekend uit Frankrijk en Engeland; de familie der Dodo’s of Dronten is in historischen tijd uitgestorven; de levende soorten vormen twee familiën, 1) de Aardduiven, Didunculidae, met slechts eene soort, Didunculus strigirostris, van de Samoa-eilanden, met getanden onderkaak, korten staart, matig lange vleugels en lange klauwen; 2) de Duifachtigen, Columbidae, met steeds ongetanden snavel; deze familie omvat omstreeks 60 geslachten met meer dan 350 soorten, en wordt nog wel gesplitst in de onderfamiliën der 1) Gourinae, met slechts één geslacht, de Kroonduiven, Goura, op Nieuw-Guinea, Java en de Banda-eilanden, duiven ter grootte van een kip, met een veerenkroon op den kop; 2) Caloenadinae, eveneens met slechts één geslacht, Caloenas, op de Nicobaren, de Philippijnen en op Nieuw-Guinea, 3) Columbinae, staart met twaalf stuurpennen, en 4) Treroninae, staart met 14 of meer stuurpennen. In het wild komen in Nederland een drietal soorten voor, n.l. de kleine boschduif, Columba oenas, de woudduif, Columba palumbus, en de tortel, Turtur turtur (Columba turtur, Turtur auritus).

< >