geb. 6 Oct. 1817 te Rotterdam, broeder van P. Harting, studeerde te Utrecht in de theologie, en was langen tijd predikant bij de doopsgezinde gemeente te Enkhuizen; hij schreef: De Munstersche furie of het oproer der Wederdoopers te Munster (Enkh. 1850), De macht van het kleine op geestelijk gebied (1851), Een maand op reis in Noord-Italië, Savoye en Zwitserland (Utr. 1864), Een dag in den vreemde (Amst. 1869), Sedan en Parijs (liederen en gedichten uit den eersten Punischen oorlog der 19de eeuw, Enkh. 1870), Een duurzame vrede (brief aan een vriend over de oplossing der schoolkwestie, Enschedé 1877), verder eenige theologische werken, w.o. een handwoordenboek op het nieuwe testament.
Hij overl. 22 Febr. 1892 te Enkhuizen.