Diospyros

betekenis & definitie

Plantengeslacht v/d fam. der Ebenaceeën, met omstreeks 150, meest tusschen de keerkringen inheemsche, door zeer hard hout gekenmerkte soorten, struiken en boomen; de bekendste soort is D. lotus, een in Noord-Afrika en het oosten in het wild voorkomende, in Zuid-Europa hier en daar aangebouwde en verwilderde boom met grauwgrocn hout, ei-lancet-vormige, fijnbehaarde bladen, kleine, groenachtige bloemen en blauwzwarte, op een kleine kers gelijkende eetbare bessen, waaruit een wijnsoort bereid wordt. Deze bessen zouden de vruchten zijn, die het fabelachtige volk der Lotophagen uit de Odysseus-sage tot spijs dienden. Grootere en zoetere vruchten levert de in China en Japan groeiende D. kalei; de amerik. D. Virginicma, de persimonpruim, een tot 20 m. hooge boom, levert een sterken drank; zijn zeer bittere schors wordt in Amerika als middel tegen diarrhee gebezigd. De vooral op Ceylon verbreide D. ebenum levert ebbenhout (zie aldaar); deze soort bereikt een grootte van 12 m., heeft een donkerzwarte schors, bijna lederachtige bladen, wilde bloemen en grauw-bruine, olijfachtige vruchten. Ook andere D.-soorten leveren ebbenhout, als de in Indië en op de indische eilanden inheemsche soorten D. ebenaster en D. melanoxylon, verder de op Réunion en Mauritius groeiende D. melanida Poir. Het zg. groene ebbenhout is afkomstig van de oost-indische D. chloroxylon Roxb.