Gepubliceerd op 20-01-2021

Dinosauri

betekenis & definitie

Familie van voorwereldlijke hagedissen, die tot de merkwaardigste diervormen behooren waarvan het paleontologisch onderzoek het vroeger bestaan aan het licht heeft gebracht; ten opzichte van de deelen die het geraamte uitmaken behooren de tot deze groep gerekende dieren tot de volkomenst bewerktuigde onder de kruipende dieren; zij komen het meest de zoogdieren nabij; zij onderscheiden zich van alle andere kruipende dieren door het bezit van een heiligbeen, dat uit vijf of zes onderling vergroeide wervels is saamgesteld; dit is een kenmerk hetwelk onder de nu levende viervoetige dieren alleen bij de zoogdieren voorkomt; dat der overige 'hagedissen bestaat slechts uit een of twee wervels; dit grooter getal van heiligbeenwervels staat in verhouding tot de forscher ontwikkeling der ledematen, die door hun geheele maaksel het bewijs leveren dat zij aan op het land levende dieren hebben toebehoord ; verder herinneren de beenderen door hun vorm, de sterke uitsteeksels, het inwendige mergkanaal en de betrekkelijk korte voeten, aan die van de hedendaagsche Dikhuidigen, wier plaats de D. gedurende het secundaire tijdvak innamen; ook blijkt uit dit maaksel dat zij niet, zooals andere thans op het land levende hagedissen, met sterk gebogen pooten liepen, waarbij de buik bijna over den grond sleept, maar dat zij integendeel hunne ledematen meer gestrekt hielden en dus ook in dat opzicht meer op zoogdieren geleken; de geledingsvlakken der wervels zijn plat of eenigszins hol, de ribben door twee takken de een aan het wervellichaam, de ander aan het dwarse uitsteeksel gehecht; in lichaamsgrootte (tot 30 meter) overtroffen de D. de grootste landdieren van het tegenwoordige tijdperk.

Uit het verschillend maaksel der tanden blijkt dat sommige soorten roofdieren, andere plantetende dieren waren; onder de thans levende hagedissen, behoorende tot de onderorde der Athecodontes, komen wel is waar soorten voor wier tanden door hun vorm eenige overeenkomst hebben met die van verschillende D., doch de tanden van deze staan steeds hetzij in afzonderlijke tandkassen, of (geslacht Iguanodon) in een tandgroeve, en de tandwisseling geschiedde op dergelijke wijze als bij de krokediilen.

Van de tot deze groep gerekende geslachten zijn een drietal door de talrijker gevonden overblijfselen volkomener bekend geworden als de overigen. Het geslacht Megalosaurus wordt gekenmerkt door de wijde tandkassen, waarin flauw achterwaarts gekromde, saamgedrukte, spits toeloopende tanden staan; deze tanden kunnen slechts behoord hebben aan dieren, die zich met vleesch van andere dieren voedden en zijn zoo geplaatst dat de eenmaal daarmee gevatte prooi niet weder kan ontsnappen; de soort Megalosaurus Bucklandi is het best bekend, en was blijkens de vele daarvan op verschillende plaatsen in Engeland, Frankrijk en Duitschland gevonden overblijfselen, gedurende de jura- en wealdenperiode verbreid over het toenmalig westelijk Europa; het dier had een lengte van 19—13 m. Van het geslacht Hyaehsaurus zijn tot dusverre alleen overblijfselen gevonden in Engeland (wealden terreinen); bij de hiertoe behoorende soorten zijn de tanden betrekkelijk kleiner dan bij het vorige geslacht, en voorzien van stompe, niet zaagsgewijs getande randen, en eindigende in een mede stompe spits; dit heeft het vermoeden gewekt, dat dit geslacht zich niet uitsluitend met vleesch, maar ook met planten voedde; tot de meest in het oogvallende kenmerken behoort ook nog de aanwezigheid van een reeks op den rug geplaatste, beenige, platte spitse platen, waartusschen waarschijnlijk een kam was uitgespannen: de huid was bedekt met rondachtige of elliptische schilden. Een ander merkwaardig geslacht is Iguanodon, waarvan men slechts een soort, I Mantellii, kent, wier overblijfselen in vrij aanzienlijk aantal worden aangetroffen in het wealdenterrein van z. o. Engeland; de tanden van dit dier verschillen door hunne gedaante van die van alle andere knagende dieren, met uitzondering alleen van die der nog in ZuidAmerika levende Iguanen, dieren die hoogstens een lengte van 1.8 meter bereiken, of nauwelijks Vio van den Iguanodon; de tanden hebben n.l. een spatelvormige kroon, welks randen zijdelings getand zijn; zij waren geplaatst in tandkassen of tenminste in een tandgroeve; door het gebruik sleet de kroon af, op de wijze zooals bij zoogdieren veelvuldig, maar bij andere kruipende dieren nimmer voorkomt; hieruit reeds blijkt dat de Iguanadon een plantetend dier was. Het maaksel der overige deelen van het skelet echter toont duidelijk aan, dat de Iguanodon geen Iguaan in het groot was ; van den schedel is alleen de onderkaak bekend, die omstreeks 1.3 meter lang was; in het voorste deel daarvan stonden geen tanden, zoodat zij in dit opzicht gelijken op sommige hedendaagsche Tandeloozen; het heiligbeen bestaat uit vijf, bij oude individuen uit zes onderling vergroeide wervels. Vooral zijn het de beenderen der ledematen waaruittot de zwaarte van het lichaam, dat daarop rustte, besloten kan worden; door hunne reusachtige afmetingen overtreffen zij die der zwaarste olifanten; de voorste ledematen waren iets korter dan de achterste; een der gevonden opperarmbeenderen heeft een lengte van 0.9 meter en een omtrek van 0.5 meter; het dijbeen bereikt een lengte van 1.4 meter en een omtrek van 70 c.m., de scheen- en kuitbeenderen zijn U/ä meter lang; een middelvoetsbeen heeft een lengte van 60 c.m,, en is dubbel zoo dik als hetzelfde been bij een olifant, de achtervoeten waren drievingering; het wordt ook waarschijnlijk geacht dat de Iguanodon een korten hoorn op het voorhoofd droeg; een der gevonden overblijfselen heeft men althans als zoodanig aangemerkt. Zie ook Brontosaurus, Allantosaurus.

< >