(Pachydermata) of Veelhoevigen (Multungula). Zoogdiergroep (orde), bevattende dieren met 1, 3, 4 of 5 van hoeven of platte nagels voorziene vingers aan de voeten, geknobbelde,geplooide of samengestelde kiezen in elke kaak, meestal een dikke huid, en soms een verdeelde, doorgaans echter een enkelvoudige maag. Tot deze groep behooren het varken, de tapir, de rhinoCëros, het paard, de olifant
Deze groep van dieren waartoe de oudste, d. i. de eerste op aarde verschenen plantenetende zoogdieren behooren, maakt, wanneer niet alleen acht wordt gegeven op de nog levende maar ook op de uitgestorven soorten die het paleontologisch onderzoek heeft doen kennen, eigenlijk met de groep der Herkauwende dieren een saamhangend geheel uit. De namen dikhuidigen en veelhoevigen zijn beide in de letterlijke beteekenis maar op eenige der leden toepasselijk: het getal der vingers is weinig standvastig, en wisselt van 1 tot 5; even onstandvastig is ook het tandstelsel en de groep der D. bevat zoowel dieren die alle drie soorten van tanden bezitten, als zoodanige die de snijtanden of de hoektanden ten deele missen, terwijl bovendien het getal der kiezen zeer veranderlijk is. Altijd echter zijn de kiezen samengesteld uit afwisselende lagen van tandbeen, cement en email, en bij velen zijn die lagen op eene voor kleinere afdeelingen eigendommelijke wijze geplooid, zoodat men reeds daaraan de onderling verwante dieren herkennen kan. Die samenstelling vertoont zich echter eerst duidelijk na de door de vermaling te weeg gebrachte afslijting, daar de kiezen oorspronkelijk van stompe knobbels voorzien zijn, welker aantal en gedaante nog groote verschillen en even zoovele kenmerken opleveren. Ook de maag vertoont allerlei vormen ; enkelvoudig bij de Olifanten en Rhinocerossen, is reeds bij de Tapirs en het geslacht Hyrax een beginnende scheiding in twee 'helften waarneembaar, welke bij sommige Zwijnen nog toeneemt en uitwendig zichtbaar wordt, terwjjl bij de geslachten Dycotyles en Hippopotamus de maag werkelijk uit twee afdeelingen bestaat. De placenta of moederkoek eindelijk, die bij de meesten over het geheele chorion verdeeld is, neemt bij den Olifant en de Hyrax-soorten eene kringvormige plaats in.
Alle de voornaamste lichamelijke eigenschappen derhalve, waaraan men bij de rangschikking der zoogdieren gewoon is de hoofdkenmerken te ontleenen, zijn in deze orde aan zoo groote wisselingen onderhevig, dat het niet mogelijk is een in een enkele formule vervatte diagnose te geven, die op alle D. evenzeer toepasselijk is, tenzij men zich vergenoegt met de zuiver negatieve bepaling, dat de D. hoefdieren zijn, die niet herkauwen Niettemin behooren de tot deze orde gebrachte dieren in eene natuurlijke rangschikking bij elkander, hetgeen evenwel eerst duidelijk wordt bij eene nadere beschouwing der kleinere groepen of familiën, welke haar samensfellen, en van de tusschenvormen, die op hunne beurt deze familiën aaneenschakelen. De heden ten dage levende vertegenwoordigers dezer orde, tot familiën vereenigd, vertoonen zich dan als eindtermen van even zoovele divergeerende reeksen, wier gemeenschappelijk aanvangspunt is te zoeken in de groep der Lophiodonten, die de dikhuidigen bevat welke aan het begin v/h tertiaire tijdvak op aarde leefdab. De familiën waarin deze groep wordt gesplitst, zijn die der Zwijnen, Suina, der Tapirs, Tapiroidea, der Rhinocerossen, Nasicornia, der Eenhoevigen, Solidungula, der Olifanten, Proboscidea, en der Toxodontia; de vijf laatste familiën vormen onder de hoefdieren de afdeeling der Onevenvingerigen, Perissodactyla.