1) Graafschap van Engeland, noordelijk Wales, grenst ten n. aan de lersche zee (60 km. kustlijn), ten n. aan Carnarvon, ten z. aan Merioneth en Montgomery, ten o. aan Shrop en Chester, ten n.o. aan Édnt, is 1720 km'2, groot, en telt (1901) 129,935 inw.; het grootste deel wordt ingenomen door kale heuvelen en bergen, echter heeft het land een minder wild aanzien dan andere deelen van Noord-Wales; het heeft schoone rivierdalen, als dat van de Clwyd, een zijrivier van de Elwy; de overige rivieren zijn de Conway in het w. en de Dee in het z , klimaat gezond en mild, echter regenrijk; ongeveer ¼ van den bodem is vruchtbaar bouwland ; overigens meest gras- en weiland, met schapen- en runderteelt; in het o. ligt een rijk kolenveld; overigens worden ijzer, lood, zilver, eenig koper en schilfer gewonnen ; het graafschap zendt twee leden en de stad Denbigh ook een lid naar het parlement. De voornaamste steden zijn: Denbigh (hoofdplaats), Wrexham, Ruthin, Holt, Llangollen, Llanrwst, Abergele en Ruabon.
2) Hoofdpl. v. h. graafsch. D., parlementsborough, in het dal van de Ctwyd, aan de zijden en den voet van een steilen kalksteenheuvel, die aan den top de bouwvallen van een sterkte draagt, 6500 inw., latijnsche school, krankzinnigengesticht, leerindustrie, vee- en graanhandel.