Gepubliceerd op 23-02-2021

Cornelis ten hoet

betekenis & definitie

nederlandsch dichter en schrijver, geb. te Nijmegen, 19 April 1796, was notaris, overl. 1832, schreef: Toonen van verrukking en weemoed uit de jaren der jeugd (1824), Het Geldersch lustoord of beschrijving van de stad Nijmegen en deszelfs omstreken (1825), Gronden der rechtsgeleerdheid (1825 en 1836), Goethe’s Herman en Borothea (met voorrede en aanteekeningen, Nijmegen 1826), Gustaaf en Amanda, of de dag der verloving (beschrijvend gedicht, 1827), Citherklanken den vrede der ziele gewijd (1832).

Zijn zoon, William Joannes ten H., geb. 4 Aug. 1823 te Nijmegen, advokaat te Amsterdam, schreef: Groote en kleine tertsen (fantasiestukken, 1863), Het woud van de vier perken (nijmeegsch fantasiestuk, Tiel 1879, 2 dln., eerst verschenen in de zondagsnummers van het Handels- en Effectenblad), Licht en bruin (litterarische proeven, 1884), eenige historische romans, verhalen, novellen, schetsen enz.

< >