zoon van den vorige, rechtsgeleerde, geb. 1807 te Sappemeer, studeerde te Utrecht, werd als student tweemalen op zijn ingezonden prijsverhandelingen, Luik en Gent, bekroond en gaf 1833 een Diatribe in Nicolai Machiavelli opusculum del Principe inscriptum. Het eerste geschiedkundig gedeelte hiervan, de Nic.
Machiavelli vita, aetate et scriptis, verwierf hem, hönoris causa, den titel van doctor in de letteren; op het tweede over Maehiavelli’s geschrift, del Principe, werd hij bevorderd tot doctor in de beide rechten. In 1834 werd hij, als opvolger van De Wal, benoemd tot hoogleeraar in het staats- en volkenrecht en strafrecht te Groningen, waar hij tot zijn dood in 1857 met roem werkzaam was. Behalve afzonderlijke verhandelingen, verschenen van hem enkele kleinere geschriften als Ter nagedachtenis van Ph. W. van Heusde (Gron. 1839), Joan Melchior Kemper als Neder!, staatsman (Gids 1840).