nederlandsch zeevaarder, geb. omstreeks 1550 te Gouda, werd in 1593 te Lissabon, waar hij een nauwkeurig onderzoek instelde naar den handel met O.-Indië, waarvan de Portugeezen destijds al de voordeelen trokken, gevangen gezet. Hij wist in het vaderland bericht te geven van zijn lot, en de hoop om voordeel te kunnen doen met zijn ontdekkingen bewoog eenige landgenooten het gevorderde losgeld voor hem te betalen.
Na zijn terugkomst werden op zijn aanwijzingen vier schepen uitgerust, met welke H. 2 April 1595 uitzeilde en de eerste handels-expeditie der Nederlanders naar Indië deed. Het gelukte hem, in weerwil van de tegenwerking der Portugeezen, een kantoor op Bantam te stichten, doch kort daarna werd hij in hechtenis genomen. Zijn vrijheid herkregen hebbende, keerde hij in 1597 naar het vaderland terug. Hoewel deze eerste tocht grootendeels mislukt was, werd tot een tweeden besloten, dien H. in 1598 ondernam. Na Madagascar, de Malediven en Cochinchina bezocht te hebben, landde hij op Sumatra, waar hij eerst door den koning vriendelijk ontvangen, doch later gevangen genomen werd. Zijn schepen, die reeds geladen waren, keerden zonder hem terug.
Men meent dat H. niet lang daarna vermoord is. Zijn broeder, Frederik H., eveneens gevangen genomen, herkreeg de vrijheid, werd in 1605 gouverneur van Amboina, en overl. 1627. Men heeft van hem een Spraekende woordboek in de Maleysche en de Madagascarsche toeten (Amst. 1604). In 1880 werd te Gouda voor de gebroeders H. een gedenkteeken opgericht.
